trrrrrring

'Hallo?'
'Hé, met mij. Alles goed?'
'Zeker. Zeg het eens.'
'Die Bob Dylan van jou, hè, welke instrumenten speelt 'ie allemaal?'
'Waarom vraag je dat? Weet jij toch ook wel?'
'Doe me nou een lol, geef gewoon antwoord.'
'Ik snap nog niet waarom, maar goed, uhmmmmm.... Gitaar natuurlijk, en mondharmonica. Piano. Uhm. Saxofoon, meen ik me te herinneren. O, en natuurlijk basgitaar. Die bekende foto voor Fender, weet je wel, met die basgitaar.'
'Kom op...'
'Uhmmmm, o ja, orgel natuurlijk. En uh... hoe heet zo'n een, uh... harmoni... nee, uh, accordeon.'
'Werkelijk?'
'Ja, tijdens de sessies voor Under The Red Sky. En uhm... o ja, wacht even, op Highway 61 Revisited een fluitje. Hoe heet dat ook al weer op de hoes van dat album... police whistle? Nee, uhm... police car! police car! dat is 't!... Dan heb je het wel zo'n beetje denk ik.'
'Voeg daar dan maar moersleutel aan toe.'
'Moersleutel?'
'Moersleutel.'
'Hoezo een moersleutel?'
'Heb je het niet gelezen? Recent speelde hij moersleutel. Tijdens "Desolation Row", een concert van een paar dagen geleden.'
'Moersleutel.... Hoe dan? Ik bedoel: een moersleutel daar kun je op blazen wat je wilt, maar daar komt geen geluid uit, lijkt mij.'
'Niet blazen, slaan.'
'Slaan?'
'Slaan, ja. Tegen z'n microfoon.'
'Met de moersleutel tegen de microfoon of andersom?'
'Sleutel tegen microfoon.'
'Oké... Dus het instrument is eigenlijk meer moersleutel tegen microfoon?'
'Prima. Hij speelde moersleutel tegen microfoon.'
'Maar wat dan?'
'Hoe bedoel je?'
'Wat speelde 'ie dan op z'n moersleutel tegen microfoon?'
'Nou, gewoon een ritme.'
'Een ritme?'
'Ja. Iets van bam, bam, bambam, bam.'
'Bam, bam, bambam, bam?'
'Precies. Bam, bam, bambam, bam.'
'Grappig.'
'Je gaat je vooral afvragen wat er hierna komt.'
'Hoe bedoel je?'
'Nou, welk maf instrument hij hierna mee op de proppen komt.'
'Uhm... Pfff, een fruitschaal?'
'Een fruitschaal? Hoe maak je muziek met een fruitschaal?'
'Weet ik het. Ik roep maar wat... Fruit naar het publiek gooien en de reactie dan?'
'De reactie?'
'Ja, de "dankjewels" en "auwen" en zo van het publiek.'
'"Auwen?"'
'Als iemand niet vangt en het fruit tegen zijn hoofd krijgt, bijvoorbeeld. Weet ik het, ik roep ook maar wat!'
'Dan wordt het instrument dus meer fruitschaal met reactie.'
'Fruitschaal met reactie, klinkt goed!'
'Zet het maar vast op de lijst.'
'Welke lijst?'
'De lijst met instrumenten die Bob Dylan speelt.'
'Ergens tussen police car en moersleutel tegen microfoon, lijkt mij. Klinkt goed: fruitschaal met reactie.'
'Fruitschaal met reactie.'
'Ik kan niet wachten.'
'Ik ook niet. Nu we het verzonnen hebben, wil ik het horen ook.'
'Wie niet? Fruitschaal met reactie. Wat een instrumenten beheerst die man.'
'Wat een held.'
'Nou. Zeg dat wel.'


Zie ook hier.

aantekening #9026

Waarschuwing vooraf: dit is een ietwat zuur verhaal. (Wees gerust, alleen het eerste deel.)
Twee weken geleden kreeg ik een digitaal bericht dat De Volkskrant een mooi verhaal bevat van Suzi Ronson over hoe haar man Mick Ronson als gitarist een plek vond in Bob Dylans band voor The Rolling Thunder Revue. Dat verhaal stond in de krant naar aanleiding van het boek dat Suzi Ronson heeft geschreven over haar tijd in de wereld van rock 'n' roll, eerst als kapster van David Bowie, later als vrouw van de gitarist in Dylans band. Me And Mr Jones heet dat boek. Het digitale bericht bevatte naast informatie over het Volkskrant-stuk een link naar een webwinkel die - indien gewenst - de Nederlandse vertaling van het boek naar mij zou kunnen sturen. Bowie en ik heet die Nederlandse vertaling en kost €23,99. Een flink bedrag voor een paperback van iets meer dan 300 bladzijdes, als je het mij vraagt. En dit is de prijs nog vóór de aangekondigde btw-verhoging. De Nederlandse boekenliefhebber zal straks een tweede hypotheek moeten afsluiten om zo nu en dan nog iets te kunnen lezen.
De ervaring leert dat Engelstalige boeken vaak een stuk goedkoper zijn dan de Nederlandse vertalingen van die boeken en ook in het geval van Me And Mr Jones bleek de Engelstalige editie een stuk goedkoper dan de vertaling. De paperback van Me And Mr Jones kost slechts €12,60 en voor de inmiddels afgeprijsde gebonden editie hoefde ik slechts €8,99 te betalen (en dat is inclusief verzendkosten).
Het zal niemand verbazen dat ik Me And Mr Jones in het Engels heb gelezen.
Een aardig boek, nergens groots, maar een aardig inkijkje in de wereld van David Bowie in de tijd dat hij in zijn rol als Ziggy Stardust de wereld veroverde. 
Leuk natuurlijk, maar mijn interesse gaat toch meer uit naar de Dylan-jaren van Mick Ronson, dan naar zijn tijd in de Bowie-band en laat het daar net nou mis gaan.
Suzi Ronson geeft (bladzijde 249) over het Dylanconcert in 1975 in de Boston Music Hall, een ooggetuigenverslag: 
'When Bob Dylan comes on, it's as if God has arrived. [...] He walks on unannounced and starts to play "A Hard Rain's A-Gonna Fall." [...] He sings "Isis" as a duet with a violin played by Scarlet Rivera. [...] After intermission, the second half begins. It's dark onstage as the curtain rises up, then a spotlight illuminates Bob and Joan Baez standing together with acoustic guitars. They start to play "Blowin' In The Wind" and the crowd go wild.'
Ik kan me voorstellen dat de achteloze lezer dit leest en denkt een beeld te hebben van Dylans Rolling Thunder Revue, maar de mierenneuker in mij begint te sputteren. Mijn geheugen zegt mij dat dit niet kan kloppen. Om zeker van mijn zaak te zijn kijk ik een en ander na - iets wat Suzi Ronson ook had kunnen doen - binnen vijf minuten weet ik dat Ronson de plank misslaat.
Bob Dylan gaf in 1975 twee concerten in de Boston Music Hall, beide op 21 november. De eerste 's middags, de tweede 's avonds. Alleen tijdens het middagconcert speelde hij 'A Hard Rain's A-Gonna Fall', maar dit was zeker niet de eerste song die hij speelde, zoals Suzi Ronson beweert, maar de vierde song op de setlist. 
'Isis' speelde hij tijdens dit concert ook, net als tijdens het avondconcert. 'Blowin' In The Wind' speelde hij echter alleen tijdens het avondconcert, niet in de middag. Het is dus complete onzin dat Dylan tijdens hetzelfde concert in Boston zowel 'A Hard Rain's A-Gonna Fall' als 'Blowin' In The Wind' speelde.
Het stoort me, vooral omdat de feiten zich makkelijk laat vinden. Dit had Suzi Ronson, naar mijn smaak, beter moeten en ook kunnen doen met de kleinst mogelijk inspanning.

~ * ~ * ~

Wie gegrepen wordt door de muziek van Nina Simone (1933 - 2003) mag z'n borst natmaken. Het valt namelijk niet mee om een redelijke doorsnee van haar muziek te bemachtigen. Twee redenen: Nina Simone is in haar lange carrière nogal eens geswitcht van platenmaatschappij waardoor reïssueprogramma's hooguit delen van haar catalogus beslaan. Daarnaast is er in de loop der jaren een ware zondvloed aan compilatiealbums van haar werk verschenen. De ene nog matiger van kwaliteit dan de ander, vaak - maar zeker niet altijd - uitgebracht door obscure maatschappijtjes die meer geïnteresseerd zijn in snel geld verdienen, dan in het onder de aandacht brengen van Simone's muziek. Wie denkt dat ik overdrijf: volgens Discogs zijn er totaal 493 verschillende compilatiealbums van Nina Simone verschenen. Ter vergelijking: volgens diezelfde Discogs verschenen er 62 reguliere albums van Simone.
Een goed begin om in Simone's muziek te duiken - zo heb ik recent ontdekt - is niet overvloed aan compilatiealbums, maar zijn de zeven albums die ze voor Philips opnam. Niet alleen zijn het stuk voor stuk sterke albums - misschien wel het beste uit haar oeuvre - maar ook zijn ze alle zeven momenteel redelijk goed verkrijgbaar op vinyl met dank aan recente heruitgaven van deze albums.  Het gaat om: Broadway - Blues - Ballads (1964), In Concert (1964), I Put A Spell On You (1965), Let It All Out (1965), Pastel Blues (1965), Wild In The Wind (1966) en High Priestress Of Soul (1967). 
Zeven elpees in vier jaar tijd. Wie dat opmerkelijk veel vindt, moet bedenken dat er in die vier jaar ook nog elpees van haar verschenen op Coronet Records, Spin-O-Rama, Colpix Records (2), Pye Records en RCA Victor (2). Wie meetelt komt uit op veertien elpees in vier jaar. Dat is veel. Héél veel.
Terug naar die zeven Philips-platen. 
Voor wie zich afvraagt wat hem / haar te wachten staat op die zeven platen, een kort overzichtje van de 'hits': 'Don't Let Me Be Misunderstood' staat op het georkestreerde Broadway - Blues - Ballads, In Concert bevat niet alleen 'I Love You, Porgy', maar ook het hartverscheurende 'Mississippi Goddam'. I Put A Spell On You bevat - naast de titelsong - Simone's versie van Jacques Brels 'Ne Me Quitte Pas'. Op Pastel Blues komen 'Sinner Man', 'Strange Fruit' en 'Trouble In Mind' voorbij en op Wild In The Wind staat 'Lilac Wine' en 'Black Is The Colour Of My True Love's Hair'. 
Misschien is een goed begin tot Simone's oeuvre wel het minst bekende van de zeven Philips-albums: Let It All Out uit 1965 met niet alleen het van Billie Holiday bekende 'Don't Explain', maar ook het a capella gezongen 'Images' zijn op dit album te vinden.
Hoewel Let It All Out eigenlijk geen zwakke momenten kent, zijn er wel degelijk hoogtepunten aan te wijzen, zoals het swingende 'Chauffeur' waarin de zangeres Simone los kan gaan, en de verrassende folksy versie van Bob Dylans 'The Ballad Of Hollis Brown'. 
Fragmenten van de songs op Let It All Out kunnen hier beluisterd worden.

~ * ~ * ~

Er is geen muzikant waar zoveel boeken over geschreven zijn als Bob Dylan. De tweede plek wordt zonder enige twijfel ingenomen door de Beatles. Sinds enkele jaren - na decennia vooral Dylan-boeken te hebben gelezen -  pik ik zo nu en dan een boek over de Beatles op. Het is aardig om de gevarieerdheid in de Beatles-bibliotheek te zien (iets wat in de Dylan-bibliotheek wel wat meer zou mogen). Zo wordt bijvoorbeeld in Visualizing The Beatles het oeuvre van the Fab Four gevangen in tekeningen, grafieken, diagrammen, pictogrammen en tijdlijnen. Met The Beatles' London in de hand kan de toerist met andere ogen naar de Engelse hoofdstad kijken en beschrijft Peter Smith in zijn Two Of Us het verhaal van de aanvankelijk moeizame relatie die hij met zijn achtjarige zoon heeft, een relatie die door de gezamenlijke liefde voor Beatles-muziek hechter wordt.
Twee dagen geleden kocht ik een tweedehands exemplaar van het door Andrew Blauner samengestelde In Their Lives; Great Writers On Great Beatles Songs. Ik ben bijna op de helft. Als mijn tijd gisteren niet was opgeslokt door activiteiten elders, had ik het mogelijk al uit gehad. Heerlijk boek.
Zoals de titel al aangeeft vertellen schrijvers over hun Beatles-song. Dat gaat vaak gepaard met jeugdherinneringen. Persoonlijke verhalen dus en dat maakt dit boek nou juist zo aangenaam.

Is het mogelijk om nooit van de Beatles gehoord te hebben? 
En in het verlengde van het onvermijdelijke 'nee' als antwoord op voorgaande vraag: is het mogelijk om niet 'iets' met de Beatles te hebben?
Behalve een rancuneuze Rolling Stones-liefhebber die het maar niet kan verkroppen dan de Beatles het in alle opzichten beter doen dan de Stones, ben ik nog nooit een persoon tegengekomen die niet iets heeft met in ieder geval een of twee Beatles-songs. De Beatles zijn universeel als brood. Iedereen eet brood, iedereen kent muziek van de Beatles.
Maar waar begint dat, dat Beatles-kennen?
Ik herinner mij een buurvrouw die de hoesfoto van Beatles For Sale opgeblazen tot twee bij één meter aan de muur had hangen, maar ik herinner mij niet daar ooit iets van muziek gehoord te hebben. Wel de albums van Asterix en Lucky Luke die ik daar ging lezen, maar geen muziek van de Beatles of van wie dan ook.
Ik herinner mij een docent geschiedenis op de middelbare school wiens les steevast eindigde met tijd om alvast huiswerk te maken waarbij muziek gedraaid werd, maar alleen Beatles - de eerste drie albums - want dat was zijn muziek.
Ik herinner mij - nog voor de geschiedenisleraar - voor het eerst 'Love Me Do' op de radio te horen en het gevoel krijgen het al honderden keren gehoord te hebben.
Er is geen ontsnappen aan de Beatles. Goddank. Dat gold in 1964, en dat gold in 1970, maar ook in de jaren tachtig en nu nog steeds. De Beatles zijn van altijd.
De maaltijd, vier dagen geleden, ins Blaue hinein zegt zoonlief (21 jaar) dat The White Album toch wel zijn favoriete Beatles-album is omdat het zo gevarieerd is. Daarna volgt een gesprek over ieders favoriete Beatles-album en de beste Beatles-songs. 
Zo'n Beatles-gesprek voeren we zeker eens per maand, want al zeg je honderd keer hetzelfde over de Beatles, het blijft interessant.

~ * ~ * ~

eren, citeren, plagiëren

Steal a little and they throw you in jail / Steal a lot and they make you king. (Bob Dylan)

In de zomer van 2003 was Bob Dylan de gebeten hond. In onder andere Wall Street Journal en Time werd hij beschuldigd van het plagiëren van Confessions Of A Yakuza van Junichi Saga. Dylan gebruikte enkele regels uit dit boek voor songs op het album "Love And Theft" (2001). Dat de muzikant inspiratie voor zijn songs vond in literatuur, was niks nieuws voor de Dylan-liefhebber. Tijdens zijn hele carrière had hij hier en daar geleend uit boeken, songteksten, films, krantenberichten voor het schrijven van zijn songteksten en ook nadat journalisten in 2003 moord en brand schreeuwden over deze praktijk, ging hij hier vrolijk mee verder. 

En dat is ook niet zo vreemd. Het is onmogelijk om in een vacuüm te creëren. Iedere zichzelf respecterende kunstenaar staat op de schouders van zijn voorgangers.

Ik moest aan de in mijn ogen in 2003 ietwat overtrokken brand schreeuwende journalisten denken toen ik in één week tijd niet een, niet twee, maar drie keer op werk van citerende kunstenaars stuitte. 

een

Een paar jaar geleden belande ik tijdens een middag lamlendig bankhangen, zappend langs de kanalen op de beeldbuis in een documentaire over de Israëlische schrijver Etgar Keret. Die film maakte zoveel indruk, dat ik boeken van Keret wilde lezen. Gelijk. En dus schudde ik de lamlendigheid het lijf uit en bezocht ik de boekhandel hier in het dorp. Twee boeken van Keret lagen er, beide nam ik mee. 

Dat bleek een tegenvaller. Ik worstelde mij door het eerste boek en het tweede boek verdween uiteindelijk half gelezen naar de kringloopwinkel. Weg er mee, niet mijn ding. 

Maar toch bleef het knagen, dankzij die uitstekende documentaire. Als ik ergens een boek van Keret zag staan, moest ik het toch even oppakken, een paar regels lezen hier en daar om het vervolgens niet te kopen.

Daar kwam bij een van de laatste bezoeken aan de kringloopwinkel verandering in. Daar vond ik het boek Een goede daad per dag (2004) van Edgar Keret, maar zette het dit keer niet terug in de kast. De reden van mijn aanschaf: het omslagontwerp van Roald Triebels.

Zou Triebels een jazzliefhebber zijn?

Het platenlabel Blue Note staat garant voor kwaliteit. Er zijn maar weinig door Blue Note in haar hoogtijdagen uitgebrachte albums die de moeite van het beluisteren niet waard zijn. Het mooie van Blue Note is dat de platen op dit label altijd makkelijk te herkennen zijn door de uniformiteit in hoesontwerp. 

Saxofonist Tina Brooks (1932 - 1974) nam tussen 1957 en 1961 als muzikaal leider vier albums op waarvan er slechts één tijdens zijn leven werd uitgebracht: het magistrale True Blue (1960). Op de voorzijde van de hoes van True Blue staan 12 rechthoeken. Eén rechthoek bevat een foto van Tina Brooks, de overige rechthoeken zijn blauw. Niet allemaal dezelfde kleur blauw, maar elk rechthoek in een eigen schakering, eigenlijk net zoals op de cover van het boek Een goede daad per dag van Etgar Keret.

In de verhalen in Een goede daad per dag vond ik geen enkele verwijzing naar de muziek van Tina Brooks.

Zou uitgeverij Anthos en / of ontwerper Roald Triebels achteraf op de vingers zijn getikt door Blue Note? Geen idee.

Hetzelfde kan overigens gevraagd worden over het ontwerp van de hoes (en cd / elpee-labels) van Bob Dylans Shadows In The Night, om nog maar te zwijgen over de hoes van Joe Jacksons Body And Soul.

twee

Als liefhebber van comics neem ik eens per maand op previewsworld.com de lijst met binnen kort te verschijnen titels door om de gewenste titels te bestellen bij mijn vaste comicleverancier. Zo ook gisteren. Een van de deze maand aangeboden comics is Curb Angels van schrijver Nyala Ali en tekenaar Lisa Mendis. De beschrijving van die comic op Previews World begint zo: In the post-punk, global economy of the 1980's, four young women from very different backgrounds are united by a common goal: justice. Nou is dit - vooral door de tekenstijl - geen comic waar ik normaal gesproken belangstelling voor heb, maar voor even bleven mijn ogen wel hangen aan de op de website Previews World afgebeelde cover. Tekenaar Lisa Mendis heeft voor deze cover goed gekeken naar de cover van het debuutalbum van New York Dolls. Het grote verschil tussen comic en albumhoes is dat op de voorzijde van de comic vier dames afgebeeld staan terwijl op de de voorzijde van New York Dolls - zoals het debuutalbum heet - vijf heren in Dameskleding staan. Het is knap hoe Mendis één Doll heeft weggemoffeld voor haar comic cover.

Er zijn vele comics met een Dylanverwijzing, maar de leukste is misschien wel een aflevering van Doctor Who met een naar The Freewheelin' Bob Dylan verwijzende cover, zie hier.

drie

Afgelopen april kocht ik op de verzamelaarsbeurs in Utrecht een poster van de film Otto E Mezzo (1963) van Federico Fellini. Niet omdat ik die film kende en daarvan onder de indruk was, maar omdat ik die poster zo mooi vind. En wie kan er nou een oude filmposter laten liggen voor €5,-? Ik in ieder geval niet. Het is zo'n geschilderde poster waarop zowel Marcello Mastroianni en Claudia Cardinale staan afgebeeld. Die laatste is in de Dylanwereld natuurlijk bekend van de hoes van het album Blonde On Blonde, maar dit terzijde.

Enfin, kort na aanschaf van de poster, wist ik ook een dvd met Otto E Mezzo op de kop te tikken. Want de schoonheid van de poster deed mij verlangen naar het zien van de film. Die dvd belandde na aanschaf op de stapel nog te kijken en werd vergeten, ondanks dat ik dagelijks langs de inmiddels ingelijste filmposter loop. Afgelopen week eindelijk Otto E Mezzo gekeken. 

Binnen vijf minuten na het aanzetten van de film zie ik een man - touw om zijn enkel - door de lucht zweven als een ballon. Een soortgelijke scène is te zien in de film I'm Not There waarin zes verschillende acteurs Bob Dylan spelen, al valt Dylans naam niet in die film.

Regisseur Todd Haynes heeft - voor het maken van I'm Not There - gekeken naar Fellini's Otto E Mezzo. Dat blijkt vooral uit de menselijke ballonscène in beide films, maar niet uitsluitend. Er zijn wel meer overeenkomsten tussen Otto E Mezzo en I'm Not There te vinden, al zijn ze niet allemaal zo duidelijk als de menselijke ballon.


Had Todd Haynes na het voltooien van I'm Not There op het matje geroepen moeten worden door de filmrechtbank? Had Roald Triebels door de mangel van het designersgilde gehaald moeten worden? Verdiende Lisa Mendis een levenslang verbod op het beluisteren van New York Dolls na het tekenen van de cover van Curb Angels?

Natuurlijk niet. 

Maar er is wel ergens een grens, een grens met aan de ene zijde eren en aan de andere zijde plagiëren. Ik heb geen idee waar die grens precies ligt en gelukkig hoef ik dat ook niet te weten. Laat mij maar een beetje aanklooien en rondstruinen in de literatuur, muziek en film en af en toe roepen: 'hé, dat is hetzelfde als...'

Oude platen

'(...) nothing good in this world ever stays in mint condition. And if it does, you're doing it wrong.' 
- Eric Spitznagel - 

Ik was zes toen ik voor het eerst een platenzaak binnenstapte en een handvol zakgeld op de toonbank legde om naar huis te gaan mijn eerste singletje. Mijn tweeënhalf jaar oudere zus & ik hadden niet lang daarvoor de oude platenspeler van mijn ouders gekregen. Ik ben inmiddels 51 jaar en in die ruim vier decennia sinds die eerste aanschaf, ben ik altijd vinyl blijven kopen en draaien. Dat is niet altijd even makkelijk geweest. Ik herinner mij een defecte platenspeler begin jaren negentig en een gebrek aan aanbod van nieuwe spelers, om nog maar te zwijgen over de lijdensweg van het vervangen van een naald in de vinyl-magere jaren.

Die eerste single die ik als zesjarige kocht, heb ik al lang niet meer. En ja, ook ik heb in de opkomstjaren van de cd veel platen van de hand gedaan. Want waarom de elpee bewaren wanneer de cd in huis kwam? Toen leek dat logisch, nu allang niet meer. Ergens tijdens een groot opruimactie verdween mijn exemplaar van The Beatles - beter bekend als The White Album - in een boodschappentas. Een tas die ik vervolgens in een platenzaak ruilde voor een handje vol cd's. 

Hoe ben ik als puber ooit bij The Beatles uitgekomen? Ik heb werkelijk geen idee meer. In ieder geval niet via mijn ouders & de muziekliefhebbende buurman draaide Stones, geen Beatles, dus van hem heb ik het ook niet. Het maakt niet uit. Veel belangrijker is dat ik mijn White Album verkocht heb. Mijn White Album met de twee harde tikken - vlak na elkaar - tijdens 'Good Night', de allerlaatste song op dit dubbelalbum. Mijn White Album met die grote poster vol foto's van The Beatles, maar zonder de portretfoto's van de vier Beatles die ook bij de plaat horen te zitten.

Bij een kringloopwinkel vond ik niet lang na aanschaf van The White Album het bij dit album horende portret van John Lennon, op een stukje hout geplakt. Aan de achterzijde een haakje om het op te hangen. Het heeft jaren op mijn puberkamer gehangen. Ik heb het ooit nagetekend, op de draaitafel The White Album, uiteraard. Maar ook deze opgeplakte foto is - net als de elpee - weg, verdwenen, verloren. Want ik had de cd, wat moest ik met de plaat? Of die foto?

Na jaren tevreden zijn met de cd, kwam ergens - tegen alle logica in - toch het verlangen terug naar die oude elpee, inclusief twee harde tikken, vlak na elkaar, tijdens 'Good Night'. Het gekke is namelijk dat ik - na tientallen keren naar het album luisteren - tijdens het draaien van de elpee nooit meer die twee tikken hoorde, maar bij het draaien van cd des te harder het ontbreken van die tikken hoorde.

Om misverstanden te voorkomen: ik ben geen lid van de club middelbare mannen die tegen iedereen die het maar wil horen (of niet) uitleggen waarom elpees beter klinken dan cd's. Ja, ik heb een zwak voor elpees, geef per maand een veel te groot percentage van mijn inkomsten uit aan oude en nieuwe platen, maar ik ben geen vinylpurist. Als je het mij vraagt zijn elpees niet beter dan cd's. Beide geluidsdragers hebben hun voor- en nadelen. Er is echter één groot verschil tussen de elpee en de cd, waar te vaak in de discussie over verschillen tussen geluidsdragers aan voorbij wordt gegaan. Iedere elpee heeft, in tegenstelling tot een cd, een eigen karakter. In een elpee hoor je alle voorgaande draaibeurten terug, in een cd niet. Twee op het oog identieke elpees klinken nooit precies hetzelfde, terwijl twee identieke cd's ook daadwerkelijk en voor altijd hetzelfde klinken. Daarom is het - in mijn optiek - volkomen normaal om meerdere exemplaren van dezelfde elpee te (willen) bezitten, maar is het bezit van meer dan één keer dezelfde cd overbodig.

Ik dwaal af. The White Album van The Beatles, de elpee vervangen voor de cd & daar spijt van hebben, daar was ik. Die spijt kreeg een vervolg.

Een paar jaar geleden kocht ik voor de tweede keer in mijn leven een tweedehands exemplaar van The White Album. Geen poster, geen portretfoto's, maar vooral - ondanks veelvuldig poetsen - matig geluid. Een tegenvaller dus. Niet tevreden met dit exemplaar kocht ik nogmaals een tweedehands exemplaar van The White Album, geen poster, drie van de vier portretfoto's, hier en daar een tikje, maar goed geluid. Het enige dat mij te doen stond was ergens die poster en vierde portretfoto op de kop tikken en verdomd als het niet waar is, kwam ik binnen no time op Marktplaats een advertentie tegen waarin drie van de vier portretfoto's aangeboden werden. Er van overtuigd zijnde dat bij die drie aangeboden portretten ook het portret zou zitten dat ik zocht, kocht ik de drie foto's om na betaling er achter te komen dat in het Marktplaats-setje nou net precies dezelfde Beatle ontbrak las bij mijn exemplaar van The White Album en dus had ik twee exemplaren van deze Beatles-plaat inclusief twee keer drie van de vier portretfoto's, maar geen poster.

Niet lang daarna vond ik alsnog een setje van vier portretfoto's en... een derde exemplaar van The White Album, inclusief nogmaals de vier portretfoto's, maar geen poster. Een overbodige aankoop eigenlijk, maar voor zes euro kon ik die plaat toch niet laten liggen? En, grappig genoeg, is dit goedkope exemplaar het best klinkende exemplaar van de drie, met één minpuntje: de plaat slaat over tijdens 'Yer Blues'. Dat is het karakter van deze plaat, zal ik maar zeggen.

Ik moest hier - al die exemplaren van The White Album -  aan denken tijdens het lezen van Old Records Never Die van Eric Spitznagel. In dit boek vertelt Spitznagel over zijn zoektocht naar de platen die hij in de loop der jaren weg heeft gedaan. Hij ging niet op zoek naar dezelfde titels, maar naar de daadwerkelijke exemplaren die hij weg had gedaan. Het aardige van het boek is dat het verhaal zo voorstelbaar is, de spijt over het wegdoen & de behoefte om het opnieuw in handen te kunnen houden van bepaalde elpees. De liefde voor de muziek, maar vooral waarvoor de muziek staat, de herinneringen die de muziek in het algemeen en de jaren gekoesterde elpee kunnen oproepen, is wat het verhaal zo voorstelbaar maakt. En nee, Spitznagel is geen groot schrijver, maar het is vooral de liefde voor vinyl die je als lezer tussen de regels van dit boek proeft, dat Old Records Never Die tot een goed boek maakt.

In de boodschappentas die ik naar de opkoper sjouwde, de tas waar The White Album inzat, zat ook het verzamelalbum Free & Easy, Rough & Ready van Free. Op de achterzijde van de hoes had ik een klein stickertje geplakt met mijn initialen. Zo'n anderhalf jaar geleden trof ik bij de kringloopwinkel op een half uurtje rijden van huis dit album aan, het stickertje met mijn initialen nog steeds in de rechter benedenhoek op de achterzijde van de hoes. Zo'n vijfentwintig jaar nadat ik de plaat van de hand had gedaan, hield ik mijn oude exemplaar weer in mijn handen. Ondanks dat de elpee door de vorige eigenaar dusdanig ruw behandeld was, dat de plaat draaien ondenkbaar is, kocht ik het ding voor een paar euro. Nostalgie. 


aantekening #9009

Eergisteravond 63 Up (2019) gezien. Dit is het negende en (waarschijnlijk) laatste deel in de indrukwekkende Up-serie. De serie begon in 1964 met 7 Up. In deze documentaire worden veertien kinderen van zeven jaar gevraagd naar hun leven, hun dromen en verwachtingen van de toekomst. Naar hun beeld van school, liefde, ouders, enzovoort. Zeven jaar later, wanneer de kinderen veertien zijn, worden ze voor een volgende film opgezocht en voor de camera bevraagd. Dit werd iedere zeven jaar herhaald wat tot op heden negen documentaires heeft opgeleverd. Hierdoor zie je in deze serie de jongens en meiden veranderen in mannen en vrouwen. Je ziet ze trouwen, kinderen krijgen, soms weer scheiden en hertrouwen, worstelen met en genieten van het leven, kleinkinderen krijgen, maar vooral in de 56 jaar tussen de eerste en laatste film in essentie niet veranderen.

Het is misschien niet verstandig - zoals ik heb gedaan - om alle negen delen binnen een week te kijken, vooral omdat in ieder deel - met uitzondering van de eerste, uiteraard - veel wordt teruggekeken op voorgaande delen. De films bevatten veel herhaling. Ikzelf heb het echter haast als onmogelijk ervaren om niet te blijven kijken. Aan het einde van iedere film vroeg ik me af hoe het verder zou gaan met bedeesde Bruce, straatschoffie Tony, boerenzoon Neil, de vriendinnen Jackie, Susan en Lynn, de naar Australië geëmigreerde Paul en vooral Neil, het vrolijke zevenjarige jongetje met de rijke fantasie die op veertienjarige leeftijd ineens iets droevigs had, op 21-jarige leeftijd zijn studie had gestopt en in de bouw werkte, op 28-jarige leeftijd zonder vaste woon- of verblijfplaats zwierf om uiteindelijk in de lokale politiek terecht te komen. Neil die ik zo graag een beetje geluk gunde. Neil, waarbij ik aan het begin van ieder deel mijn hart vasthield en tegen de tv mompelde 'hoe zou het met Neil zijn?' voor ik op play drukte.

Om het wekelijkse uurtje fysiotherapie te verlichten klets ik over van alles met de fysiotherapeut tijdens de oefeningen. Na een kort promotiepraatje van mij over de Up-serie, vroeg ze of ik zo'n document van mijn eigen leven zou willen hebben, of ik in een serie als Up te zien zou willen zijn. Dat wil ik niet, hoe tegenstrijdig dat ook is met mijn lof over deze serie. De reden dat ik dat niet wil, is de serie zelf. Een opmerkelijk aantal van de deelnemers klaagt in beeld over de negatieve gevolgen van de serie. Vier van de veertien geïnterviewden haken dan ook tijdelijk of helemaal af en zijn in een of meerdere delen van Up niet te zien.

Hoewel de serie met de huidige negen delen nog niet afgesloten lijkt te zijn, is het maar de vraag of er nog nieuwe delen gemaakt zullen worden. Twee van de veertien deelnemers zijn inmiddels overleden, net als regisseur Michael Apted. Ergens hoop ik nog dat er over twee jaar een 70 Up verschijnt. En misschien daarna nog een 77 Up, een 84 Up, enzovoort. Ik wil weten hoe het verder gaat met Bruce en Symon en Jackie en vooral Neil. Dat is - met de wetenschap hoeveel last sommige deelnemers van de serie ondervonden hebben - slecht van mij. Ik ben er dan ook niet trots op.

~ * ~ * ~

Ik draai deze ochtend If I Could Only Remember My Name (1971) van David Crosby ter nagedachtenis aan journalist Steve Silberman. Silberman is afgelopen woensdag (28 augustus) op 66-jarige leeftijd overleden. Ik associeer Steve Silberman met drie zaken:

1. De documentaire Long Strange Trip waarin Silberman de schoonheid van Grateful Dead-muziek in woorden weet te vangen;

2. De Facebookgroep Our Allen rond beatdichter Allen Ginsberg waarvan Silberman de beheerder was;

3. Het album If I Could Only Remember My Name van David Crosby.

In schooljaar 1991 - 1992 liep ik stage op een basisschool in Deventer. Mijn begeleider bleek - net als ik - een muziekliefhebber te zijn met een voorkeur voor de muziek van Bob Dylan. Ergens tijdens die stage kreeg ik een cassette van de man waarop hij muziek had gezet waarvan hij vermoedde dat ik het wel wat zou vinden. Op de cassette stonden songs van Tom Waits, Randy Newman, Beach Boys (van het album Holland) en enkele songs van If I Could Only Remember My Name van David Crosby. De Crosby-songs op die cassette zorgden ervoor dat ik een paar jaar later If I Could Only Remember My Name kocht. Na verloop van tijd verwaterde mijn aandacht voor het Crosby-album, zoals dat gaat met het ontdekken van andere, nieuwe muziek. Na de dood van David Crosby in januari vorig jaar, hoorde ik Silberman praten over de schoonheid van If I Could Only Remember My Name. Silberman deed dat zo overtuigend, dat ik het Crosby-album herontdekte en weer regelmatig draai. Met name daarvoor ben ik Steve Silberman dankbaar.

~ * ~ * ~

Ik ben geen reiziger, nooit geweest. Laat mij maar thuis. Dagdromen is mijn vorm van reizen. Dat neemt niet weg dat er twee plekken zijn die ik ooit nog eens hoop te bezoeken. Twee plaatsen waar de werken van de Beatschrijvers van de jaren vijftig en zestig en de muziek van de jaren zestig in het algemeen en Bob Dylan in het bijzonder samensmelten: San Francisco's City Lights Bookstore en New Yorks Greenwich Village. Er is een derde plek waar deze samensmelting te vinden is, maar daar ben ik in 2016 al geweest: de Royal Albert Hall in Londen.

Volgende maand verschijnt het boek Talkin' Greenwich Village: The Heady Rise and Slow Fall of America’s Bohemian Music Capital van David Browne. Gezien de beschrijving van dit boek op Amazon, kan Talkin' Greenwich Village wel eens interessante voeding voor mijn dagdromen bevatten en dus heb ik inmiddels een exemplaar besteld. 

~ * ~ * ~

Vandaag gaat in Amerika de film Reagan in première. Voor de soundtrack van deze film hebben de makers Bob Dylan weten te strikken voor één song. Die soundtrack laat nog even op zich wachten, nog geen cd of elpee met de muziek van de film Reagan in de bekende webshops te vinden. Maar, zoals gezegd, ging de film vandaag in Amerika in première en dus plofte er net een mp3'tje van Dylans bijdrage - zo te horen in de bioscoop met een mobieltje opgenomen - in mijn mailbox.

Bob Dylans versie van het door Cole Porter geschreven 'Don't Fence Me In' is een piano-gedreven ballade waarin met name het achtergrondkoortje - mannenstemmen - opvalt. de eerste indruk is dat dit in het verlengde ligt van Dylans drie albums met songs uit de American Songbook en Christmas In The Heart. Wie nu gelijk denkt 'niet voor mij', kan beter nogmaals denken. Nee, 'Don't Fence Me In' behoort niet tot Dylans beste werk, maar verdient het zeker wel om gehoord te worden. Het laat vooral horen wat ik al jaren weet: Bob Dylan kan zingen.

~ * ~ * ~

De meest recente editie van Mojo heeft niet alleen een Dylan-cover, maar ook een cd met tracks uit 1974, waaronder twee van de volgende maand te verschijnen boxset The 1974 Live Recordings. Ik dacht slim te zijn en bestelde het tijdschrift rechtstreeks bij de uitgever in Engeland. Had ik het maar nooit gedaan, niet alleen ontving ik het tijdschrift pas op het moment dat het al lang en breed in Nederland in de schappen lag, ook betaalde ik - met dank aan Brexit - invoerrechten waardoor de uiteindelijke prijs voor het tijdschrift een stuk hoger was, dan wanneer ik een exemplaar bij de sigarenboer om de hoek had gekocht. Nooit meer dus op deze manier, maar dit terzijde.

Twee tracks bevat de bij Mojo geleverde cd van Bob Dylans tournee van begin 1974: 'The Times They Are A-Changin'' van het middagconcert van 14 februari en 'Something There Is About You' van het concert van 30 januari. Kort na het einde van bewuste tournee verscheen het dubbelalbum Before The Flood met opnamen van deze tour. Het aardige is dat er op dit album geen versies van 'The Times They Are A-Changin'' of 'Something There Is About You' te vinden zijn. Als 'lekkermakertje' zijn deze twee tracks dus een uitstekende keuze. 

Wie niet kan wachten tot de release van The 1974 Live Recordings op 20 september, of voor wie 27 cd's met in totaal 431 tracks wat te veel van het goede is, zijn de twee tracks op deze Mojo-cd een aardige aanvulling op Before The Flood. Dit geldt uiteraard ook voor de twee op YouTube vrijgegeven tracks: 'Forever Young' (9 febr., zie hier) en 'It's All Over Now, Baby Blue' (14 febr, zie hier).

~ * ~ * ~

Met dank aan Jaap

In augustus 1982 kocht Jaap het album Spirits (1972) van saxofonist Lee Konitz. Negen tracks opgenomen in februari en maart 1971. Op vijf tracks wordt Kontiz uitsluitend begeleid door pianist Sal Mosca. Op de vier overige tracks spelen naast Konitz en Mosca ook bassist Ron Carter en drummer Mousie Alexander mee. Iets in mij zegt dat Jaap nogal gecharmeerd was van het spel van Lee Konitz op dit album en dan in het bijzonder de vijf duetten met pianist Sal Mosca. Twee maanden na aanschaf van Spirits kocht Jaap namelijk het album The Lee Konitz Duets (1968).

Hij moet beide platen - zo stel ik me voor - regelmatig beluisterd hebben, maar op een gegeven moment kwam daar toch de klad in. De twee Konitz-platen bleven in de kast staan en uiteindelijk, ruim veertig jaar na aanschaf, verpatste Jaap ze aan de lokale handelaar in tweedehands vinyl. Daar vond ik ze onlangs in de kast, het vinyl enigszins verstoft, maar verder nog in goede staat. Niet dat ik ooit van een van deze albums gehoord had, maar na het in de winkel beluisteren van wat fragmenten van beide platen wist ik dat aanschaf onvermijdelijk was. Na het leggen van twee handen vol wisselgeld op de toonbank, nam ik beide albums mee naar huis, reinigde het vinyl en nu draaien ze om en om hun rondjes op mijn draaitafel.

Hoewel Spirits een wat evenwichtiger album is, is het vooral The Lee Konitz Duets dat indruk maakt. Het is een wat vreemd album. Vreemd in de goede zin van het woord. Het album bevat acht tracks waarvan de laatste track van kant 1 - 'Variations On Alone Together' - bestaat uit vijf delen. Met uitzondering van 'Alphanumeric' en het laatste deel van 'Variations On Alone Together' zijn alle tracks - zoals de titel van het album al aangeeft - duetten. Zonder enig houvast van een ritmesectie duelleren Lee Konitz en violist Ray Nance in het ruim zes minuten durende 'Duplexity' en in 'You Don't Know What Love Is' draaien Konitz en Joe Henderson rondjes om elkaars saxofoonklanken, Konitz op alt, Henderson op tenorsaxofoon. Met name door het ontbreken van die houvast die een ritmesectie kan bieden, zijn de tracks op The Lee Konitz Duets een - bij gebrek aan een betere omschrijving - aangenaam avontuur. De muzikale draaikonterij tijdens 'Checkerboard' - Konitz op altsaxofoon, Dick Katz op piano - het weefwerkje 'Tickle Toe' van Konitz en Richie Kamuca - beide op tenorsaxofoon - ik kan er geen genoeg van krijgen. Met dank aan Jaap.

De magie van Grateful Dead

Stop wearing shirts of bands you don't listen to, wie deze ongeschreven regel nooit eerder is tegengekomen, moet onder een steen geleefd hebben. Vanochtend kwam dochterlief - vlak voordat ze naar haar weekendbaantje vertrok - beneden met op haar shirt een button van Grateful Dead. Voor zover ik weet heeft zij geen muziek van deze Amerikaanse band op elpee, cassette of cd. Mogelijk dat ze af en toe naar iets van the Dead - zoals de band soms liefkozend wordt genoemd - luistert via een streaming dienst als Spotify. Ik weet het niet & ik heb het haar vanochtend ook niet gevraagd. Dom van mij natuurlijk, om dat niet even te vragen, maar blijkbaar was ik nog niet wakker genoeg om verstandig te zijn. 

Hoe het ook zij, of dochterlief nou wel of niet vrijwillig op haar kamer naar Grateful Dead luistert, in de huiskamer wordt de muziek van deze band haar regelmatig opgedrongen door mij & door niemand anders. Is dat de reden voor het aanschaffen en dragen van de button? En of het antwoord nu ja of nee is: is dat opvoedkundig een plus-  of minpunt voor mij?

Ruim een uur geleden, of eerder twee, heb ik - om het mijmeren een hoorbaar randje te geven - de eerste elpeekant Wembley Empire Pool, London, England 4/7/72 onder de pick-upnaald gelegd. Inmiddels ben ik halverwege kant 7 van deze vijf elpees tellende boxset waarop alle opnamen van Grateful Deads eerste concert van de Europese tournee van 1972 te vinden zijn. Het concert van 7 april, zoals de boven gegeven titel van deze box al weggeeft. 

Als je mij vraagt wat de gouden concertjaren van Grateful Dead waren, dan zijn dat voor mij de jaren zeventig en - om nog wat preciezer te zijn - de jaren 1971 & 1972 waarbij de concerten van de Europese tournee 1972 boven alles uitsteken. En - dit gaat gedonder opleveren, maar ik zeg het toch - hoewel alle concerten van deze tournee min of meer hetzelfde zijn, heb ik steeds weer de neiging, wanneer de kans zich voordoet, om meer muziek van deze tournee te kopen. Steeds meer van hetzelfde & daar gelukkig mee zijn, is dat niet mooi? [Antwoorden op een briefkaartje.]

Wat Grateful Dead zo goed maakt, is één man: Jerry Garcia. En toch: Jerry Garcia met een andere band dan Grateful Dead - of met Grateful Dead ná 1972 - is niet zo goed als Grateful Dead van grofweg 1969 tot en met 1972. Ik heb er lang over nagedacht hoe dat nou kan, waarin de magie van vroege Grateful Dead - lees voor 1973 - schuilt. Ik denk dat ik er uit ben, dat ik weet waarin de magie van de vroege Dead schuilt. 

Grateful Dead is bovenal Jerry Garcia. Garcia is een briljant gitarist die met zijn spel voor het overgrote deel de klankkleur van Gateful Dead bepaalt. Daarnaast - en dit wordt vaak vergeten - is Garcia een uit-ste-kend zanger met een uniek, uit duizenden te herkennen stemgeluid. Als dat het enige zou zijn wat Grateful Dead zo goed maakt, dan zou de band tussen 1973 en 1995 - het jaar waarin Garcia overleed - en de muziek van andere bands waarin Garcia speelde net zo goed moeten zijn als Grateful Dead voor 1973. Zoals ik hierboven al schreef, dat is niet zo.

Ik ben niet uniek in mijn aanname dat Jerry Garcia de frontman van Grateful Dead is. Er was slechts één persoon die er niet zo over dacht & dat was Jerry Garcia zelf. Garcia zag Grateful Dead als een collectief van vijf, zes of zeven muzikanten, allen even belangrijk. Deze visie zorgde er voor dat zijn geluid, zijn gitaarspel en zang, altijd deel uitmaakten van het collectief Grateful Dead. Kort na de Europese tournee van 1972 moest toetsenist, zanger en het 'bluesgeweten' binnen Grateful Dead, Ron 'Pigpen' McKernan om gezondheidsredenen afhaken. Dit zorgde voor een verstoring van het evenwicht binnen het collectief Grateful Dead waardoor het voor Garcia lastiger werd om niet als frontman, maar als deel van het collectief te opereren. Iets in mij zegt dat daarin - de mogelijkheid voor Garcia om deel van het geheel Grateful Dead uit te maken - de magie schuilt waardoor Grateful Dead in met name in 1971 & 1972 op de concertpodia excelleerde. Op de momenten dat Garcia zich meer door omstandigheden in de rol van frontman gedrukt voelde, ging dit deels ten koste van de schoonheid van de muziek.

Inmiddels draait de tweede kant van de laatste elpee met opnamen van die zevende april 1972. Er zijn vele momenten in de muziekgeschiedenis van de tweede helft van twintigste eeuw waarnaar ik met professor Barabas' teletijdmachine zou willen reizen, de concerten van de Europese tournee in 1972 van Grateful Dead behoren zeker tot die momenten.

Misschien is het kenmerk van goede muziek wel dat het direct herkenbaar is. Als dat zo is, valt dat wat Grateful Dead deed onder het kopje 'goede muziek', met dank aan met name Jerry Garcia, een uitmuntend muzikant die op z'n best functioneerde als radartje in een groter geheel.


 

Wallace Berman

Hoe komt een simpele, Hollandse jongen uit bij de Amerikaanse kunstenaar Wallace Berman (1926 - 1976)? Geen idee eigenlijk. 

Wie de bundel Ghost Tantras van Michael McClure openslaat, ziet dat de foto op de voorzijde van het boek - een foto van een als leeuw vermomde McClure - is gemaakt door Wallace Berman. Mogelijk is dat mijn ingang geweest, mogelijk ben ik via de Beats - de schrijvers van de Beat Generation, waartoe McClure behoort - bij Wallace Berman uitgekomen. 

Zoveel exemplaren van Ghost Tantras zullen niet in Nederland de ronde doen en als iemand al een exemplaar in handen krijgt, hoe groot is dan de kans dat men het boek openslaat en gefascineerd raakt door de fotograaf van de coverfoto? Klein, lijkt mij.

In 1992 was onder de titel 'Support The Revolution' in Amsterdam een tentoonstelling met werk van Wallace Berman te zien, mogelijk ken je zijn naam en werk van die tentoonstelling. De catalogus van 'Support The Revolution' bevat bijdragen van onder andere Michael McClure en David Meltzer. Weer die link met de Beats. 

Gaan er nog geen belletjes rinkelen? Wat nou als ik je zeg dat de kans groot is dat je een foto van Wallace Berman in huis hebt? En als je het niet in huis hebt, heb je het zeker ooit gezien. Wallace Berman is namelijk een van de tientallen personen op het groepsportret dat de hoes van Sgt. Pepper's Lonely Heart's Club Band (1967) van The Beatles siert. 

Hoe ik ooit bij Wallace Berman ben uitgekomen, weet ik niet meer. In ieder geval niet via de tentoonstelling in Amsterdam of de hoes van dat Beatles-album, maar waarschijnlijk - zoals ik al hierboven schreef - via de Beats. Voor het verhaal doet het er eigenlijk niet eens toe. Wat er wel toe doet, is dat ik gisteren het boek Semina Culture; Wallace Berman & His Circle weer eens doorbladerde om een verloren half uurtje op te vullen. In dat boek staat een door Wallace Berman in 1965 gemaakte poster. Tegen een gele achtergrond, boven een aantal regels tekst, is vier keer dezelfde hand te zien die een draagbaar radiootje vasthoudt. Op de plek waar het boxje zit van de radio, heeft Berman vier foto's ingevoegd, van linksboven met de klok mee gaat het om foto's van een Paus of Kardinaal, benen, Bob Dylan en een raket. Rechtsboven iedere afgebeelde hand staan enkele Hebreeuwse letters. In de twee boeken met werken van Wallace Berman die ik heb zijn tientallen versies van collages met de radio vasthoudende hand met Hebreeuwse letters te vinden.

In dat verloren half uurtje, gisteren, maakte ik een foto van de in Semina Culture afgebeelde poster en plaatste deze op Facebook. De voornaamste reden: de foto van een jonge Bob Dylan. Ik schreef - behalve Bermans naam - niets bij die foto op Facebook. Waarom zou ik? Al mijn Dylan-bewonderende vrienden op Facebook weten zonder tekst en uitleg ook wel de reden waarom ik uitgerekend dit werk van Berman op Facebook plaatste. 

Bladerend door Semina Culture en Support The Revolution kom ik, naast die ene Dylan, in de hand-radio-collages onder andere kinderen, kruizen, een klok, een kameel, een tarantula, Boeddha, een straaljager, beatdichter Allen Ginsberg, hardlopers, Ringo Starr en George Harrison van de Beatles, (naakte) dames, handen, oren, een astronaut, een doodshoofd en nog veel meer tegen. Het lijkt er op dat het portret van Dylan dat Berman op de afbeelding van de transistorradio plakte, toevallig is gekozen. In de twee boeken met werken van Berman ben ik verder nooit enige verwijzing naar Bob Dylan tegengekomen. 

Niet lang nadat ik bovenstaande foto op Facebook zette, stuurde Hilda mij (dank! dank!) een link naar YouTube waar de korte film Aleph van Wallace Berman te zien is. Aleph is een film van ruim zeven minuten die - op een goede manier - zeker twee keer zo lang lijkt te duren, maar nooit lang genoeg kan zijn. Berman heeft, aldus het bijschrift bij de film, lang over het maken van Aleph gedaan, ik citeer: 

According to the artist's son Tosh Berman, Wallace Berman treated Aleph "...as a creative notebook, and like a true diary, it has no beginning and no end." The hand-painted 8mm film was shot over a ten-year period with some images photographed on 16mm. 

Ook in deze film is weer de transistorradio terug te vinden: Aleph includes stills of collages created using a Verifax machine, Eastman Kodak's precursor to the photocopier. These collages depict a hand-held radio that seems to broadcast or receive popular and esoteric icons. Signs, symbols, and diverse mass-media images (e.g., Flash Gordon, John F. Kennedy, Mick Jagger).

Naast de in dit citaat genoemde mass-media images bevat Aleph niet alleen een foto van Mick Jagger en de Rolling Stones, maar ook bewegende beelden van deze band. Verder flitsen in Aleph onder andere dansers, Berman zelf, zijn zoon Tosh, het boek Junkie van Beatschrijver William Burroughs (in de eerste paperbackeditie, uitgebracht onder het pseudoniem William Lee), Hebreeuwse letters, een kat, (naakte) dames, 2 verschillende saxofoonspelers (is die tweede Charlie Parker?) standbeelden, The Wizard of Oz, Alice in Wonderland en hardlopers voorbij.

Wie goed oplet, ziet ook Bob Dylan voorbijkomen in Aleph. Zo rond 1 minuut 40 seconden komt de foto van de hoes van het album Another Side Of Bob Dylan (1964) in beeld. Zou Bermans interesse in Bob Dylan dan toch iets minder terloops zijn dan aanvankelijk gedacht? Geen idee.


De film Aleph kan hier bekeken worden.

idem aliter

'It's always the same fuckin' day, man.' (Janis Joplin)

slapen lukt niet meer
tien over half zeven
een zondagochtend in augustus

de kippen buiten klagen
ze zijn het opgesloten zijn zat
verlangen naar graan 
& het einde van de nacht

ik luister naar haar nieuwe snurkje
het klinkt als suiker die in een mok valt
na vijfentwintig jaar samen
horen wat nog nooit gehoord is

altijd dezelfde ochtend
maar dan anders



Sombrero Fallout

De Amerikaanse schrijver Richard Brautigan (1935 - 1984) is vooral bekend vanwege zijn boek Trout Fishing In America - een boek dat grotendeels in 1961 tijdens een kampeertrip met vrouw en dochter werd geschreven, maar pas in 1967 verscheen. Een boek dat omarmd werd door de hippies en nog steeds geldt als een cult-klassieker. 

Hoewel er op iedere verdieping van mijn huis een exemplaar van Trout Fishing In America voor het grijpen ligt, is het zomaar mogelijk dat ik niet dit boek, maar Sombrero Fallout (1976) van Brautigan meeneem naar het spreekwoordelijke onbewoonde eiland. 

De hoofdpersoon in Sombrero Fallout is een schrijver die worstelt met het accepteren van het eindigen van zijn relatie. Het boek vertelt drie verhalen door elkaar:

1. De gedachten van de schrijver aan zijn ex-geliefde, zijn fantasieën over wat zij op dat moment allemaal doet;

2. Dat wat de ex-geliefde op dat moment daadwerkelijk doet (ze slaapt, de lezer krijgt haar dromen voorgeschoteld);

3. Het absurde verhaal over een uit de hemel gevallen hoed dat de ik-persoon schrijft om de tijd te doden, om niet geconfronteerd te worden met zijn gedachten aan en fantasieën over zijn ex-geliefde.

De boeken van Richard Brautigan hebben eigenlijk altijd wel een vleugje absurditeit in zich, op een goede manier. Brautigan weet het echter vaak zo op papier te zetten, dat het absurde haast plausibel wordt. De boeken van Brautigan zijn over het algemeen dun, gevuld met korte hoofdstukken. Iedere zin is als in beton gegoten, er kan geen woord meer bij of af zonder de flow van het verhaal te breken. Hoe tegenstrijdig dit mogelijk ook klinkt, ik heb de indruk dat de reden dat Brautigans boeken zo makkelijk lezen vooral komt doordat hij in iedere zin buitenproportioneel veel tijd heeft gestoken, net zo lang aan ieder woord heeft lopen sleutelen tot iedere zin perfect is. Brautigan moet je dan ook niet in vertaling lezen - er zijn veel van zijn boeken vertaald in het Nederlands - maar in het Engels waarin hij zijn boeken schreef. Natuurlijk vertelt een vertaling ook het verhaal, maar in vertaling gaat er veel van de taal-architectonische schoonheid van Brautigans boeken verloren en het is juist deze schoonheid die boeken als Trout Fishing In America en Sombrero Fallout zo goed maken.

Een groots kunstwerk laat een voetdruk achter. Zo ook Sombrero Fallout, maar misschien niet meteen op de manier zoals je zou verwachten. Sinds september 2021 is er de podcast Sombrero Fallout, vernoemd uiteraard naar het boek van Richard Brautigan. 

Terwijl ik dit schrijf, draait op de achtergrond de meest recente aflevering - nummer 163 alweer - van de Sombrero Fallout podcast. Het onderwerp: Angels and Ghosts. De tracklist verraadt dat er in deze aflevering veertien songs worden gedraaid & hoewel ik redelijk wat muziek ken, heb ik van het overgrote deel van de bands in deze uitzending nog nooit gehoord. Dat maakt luisteren des te aardiger. Het opent de geest voor het onbekende.

Sombrero Fallout podcast vind je hier.

Brian Patten

De eerste zondag van augustus is al sinds jaar en dag de dag van de Deventer boekenmarkt & hoewel die markt sinds covid niet meer is wat 'ie ooit geweest is, was ik ook dit jaar weer op die eerste zondag van augustus te vinden in Deventer. 
Het beste wat je op een markt zoals de Deventer boekenmarkt kan overkomen is niet vinden wat je zoekt, maar vinden waar je toevallig tegenaan loopt. Ik was niet op zoek naar boeken van Brian Patten & misschien wel daarom vond ik zijn dichtbundel Notes To The Hurrying Man.

Ooit gehoord van Brian Patten? Vast. De kans is groot dat je - net als ik - de naam Brian Patten voor het eerst tegenkwam in het tiende deel van de serie Penguin Modern Poets. The Mersey Sound heet dat bundeltje, het bevat gedichten van drie Liverpool-dichters: Adrian Henri, Roger McGough en Brian Patten. Met dat boek in het achterhoofd, sprong de naam Brian Patten mij tegemoet vanaf de kaft van Notes To The Hurrying Man ergens op een kraam op de IJsselkade van Deventer, afgelopen zondag. 

Notes To The Hurrying Man verscheen in 1969 en is Pattens tweede bundel. Het lettertype gebruikt voor auteursnaam en titel op de kaft van het boek - inclusief omgekeerde Y in 'Hurrying' - schreeuwt eind jaren zestig. Achter de titel de foto van de auteur. Een jonge, de blik naar beneden gerichte Patten in gedachten verzonken. 

De jonge Patten op die foto heeft meer weg van een Amerikaanse folkzanger uit de eerste helft van de jaren zestig die platen maakt voor Elektra of Folkways, dan van een Brits dichter, eind jaren zestig. Hij heeft wel iets weg van een jonge Tim Buckley, David Blue of misschien wel Patrick Sky. 

Het gedicht 'Party Notes' uit Notes To The Hurrying Man begint zo:

The young pop-singers, newly mystical,
stand round smoking pot,
an ugly girl tinkles her bells wondering
about all that's not happened to her

Maken we ons niet allemaal - als de ugly girl uit Pattens gedicht - zorgen om dat wat ons nog niet overkomen is? 

De eerste paar woorden van het hierboven aangehaalde 'Party Notes' - The young pop-singers - is de enige verwijzing in deze bundel naar dat wat de jeugd anno 1969 meer dan poëzie bezig houdt: popmuziek, jazz, rock, folk. Vreemd. De kaft van Notes To The Hurrying Man schreeuwt jeugd en wie jeugd zegt anno 1969, zegt: sex, drugs and rock 'n roll.

En hoewel het er niet zo dik oplicht in de gedichten in Notes To The Hurrying Man, is de sex, drugs & rock 'n roll wel degelijk te vinden in deze bundel van Brian Patten.

De gedichten in Notes To The Hurrying Man zijn Brits, jeugdig rebels en 55 jaar na publicatie nog steeds aangenaam om te lezen. Mocht je ergens op een kraam op de IJsselkade in Deventer op een eerste zondag in augustus of bij enige andere markt, in een van de weinige antiquariaten die Nederland nog rijk is, op de boekenafdeling van een kringloopwinkel of desnoods online Brian Pattens Notes To The Hurrying Man tegenkomen, grijp dan je kans. Het is een bundel om in te verzuipen.