aantekening # 9073

Ik slaap regelmatig slecht, vooral als ik weet dat er de volgende ochtend iets op stapel staat. Gisteren was ik er weer eens voor dag en dauw uit & om de tijd tot vertrek wat te doden, bladerde ik wat door enkele tijdschriften, waaronder ArtReview (vol. 76 no. 7 oktober 2024). Niet dat ik echt las - te onrustig in de kop - het was meer plaatjes kijken.

Op bladzijde 70 staat een foto van wat zich - in al mijn oneerbiedigheid - misschien het best laat omschrijven als een gebreide knuffel voorstellende een Marsmannetje. Bij het zien van die foto, was er gelijk de herkenning: dit staat op een albumhoes van Sonic Youth.

Volgens de informatie in ArtReview gaat het om een werk van Mike Kelley uit 1991 met de titel Ahh... Youth! Op de foto is slechts een detail van het werk te zien. Op de website van Museum Boijmans Van Beuningen is Ahh... Youth! in z'n geheel te zien & blijkt de foto van de oranje afgebeelde knuffel er een van acht te zijn. Zie hier.

Ik meen mij te herinneren in een grijs verleden ooit het album Washing Machine van Sonic Youth beluisterd te hebben. Althans, ik deed een poging. Ik gaf het halverwege op. Mijn oren waren nog te jong voor de muziek van Sonic Youth. Omdat ik niet snel opgeef, heb ik het jaren later ook nog eens geprobeerd met Goo met hetzelfde resultaat: ik heb niet het eind van de plaat gehaald. Ik geef niet snel op & dus heb ik niet zo lang geleden mijn eerste Sonic Youth gekocht, het cd'tje Evol & hoewel het nog niet helemaal mijn ding is, is het kwartje al wel vallende, zal ik maar zeggen. Ik heb nog een paar luisterbeurten nodig. 

Maar nu is er die herkenning van het werk van Mike Kelley dat gebruikt werd voor de hoes van een album van Sonic Youth. Ik heb het even moeten nakijken: het gaat om het album Dirty uit 1992. En ondanks mijn niet altijd even succesvolle ervaringen met het luisteren naar Sonic Youth, wil ik nu toch echt Dirty horen, alleen vanwege dat maffe toeval waarbij ik slecht slaap & door ArtReview blader om de tijd te doden om het op bladzijde 70 afgebeelde werk te herkennen als gebruikt voor een albumhoes van Sonic Youth. 

Bent u er nog?

De hoes heeft z'n werk gedaan. Met dank aan het werk van Mike Kelley wil ik luisteren naar Dirty. Het is een fenomeen dat mij steeds meer intrigeert: de verleidende werking van de albumhoes.

Of singlehoes, mag ook.

Vorige maand trof ik in een platenzaak een collectie singles in de meest schitterende hoezen aan, singles van artiesten waar ik in de meeste gevallen nog nooit van gehoord had. Ik kocht er een aantal, afgaande op de hoezen, niet kijkend naar de namen van de muzikanten. Dat is een aangename manier om nieuwe muziek te ontdekken. Eén van de gekochte singles (of liever: minialbum op singleformaat) is Electriciy Vs Insects van Prick Decay & Thurston Moore. 

Die laatste is natuurlijk een van de leden van Sonic Youth. 

~ * ~ * ~

De WTF-covers top 3 van oktober 2024:

1. Perry Friedman & Arno Wyzniewski - Masters Of War

2. Jack Webb - Try A Little Tenderness

3. Coco M. - Walk On The Wild Side

Om te gaan van erg naar erger, begin ik met de cover van Lou Reeds 'Walk On The Wild Side'. In de versie van Coco M. is er niets over van dat heerlijke basloopje van Herbie Flowers dat 'Walk On The Wild Side' (mede) tot zo'n oorwurm maakt. (De aflevering over Lou Reeds Transformer in de documentaireserie Classic Albums is een aanrader, hierin wordt o.a. uitgelegd hoe dat bassloopje oor Flowers gespeeld werd.) In plaats van dat basloopje biedt Coco M. koebellen, computerklanken, een geknutselde mannenstem die steeds weer 'rockin' to the beat' en ander onzin uitkraamt. Tenenkrommend. Luister hier

De hoes van het album Golden Throats waar ik Jack Webbs versie van 'Try A Little Tenderness' op vond, geeft al weg dat de luisteraar niet al te veel moet verwachten van de covers op dit album. 

Star Trek-acteurs Leonard Nimoy en William Shatner die respectievelijk 'Proud Mary' en 'Mr. Tambourine Man' brengen. Mae West die 'Twist And Shout' doet ('zingt' durf ik niet te schrijven), om eens wat te noemen. Wat Golden Throats te bieden heeft, werkt vooral op de lachspieren. 

Het dieptepunt op dit eerste deel van Golden Throats (er zijn 4 delen!!) is toch wel Jack Webbs versie van 'Try A Little Tenderness'. 

Denk even aan de werkelijk schitterende versie die Otis Redding van deze song opnam en als je het je zo 1, 2, 3 niet voor de geest kunt halen, luister hier. Wat Redding doet, snijdt door de ziel. De liefde, het verlangen, de lust druipt van die opname af. 

Jack Webb heeft voor zijn versie ervoor gekozen om de tekst van 'Try A Little Tenderness' op een bedje van strijkers niet te zingen, maar voor te dragen als was het een Sinterklaasversie. Luister hier.

Daar waar de songs op Golden Throats bij elkaar gezet zijn om op z'n minst een frons bij de luisteraar op te roepen, misschien wel een lach, is de versie van Perry Friedman & Arno Wyzniewski van 'Master Of War' een bloedserieuze poging om de boodschap van Bob Dylans song op de luisteraar over te brengen. Maar in al hun ernst slaan Friedman & Wyzniewski de plank mis.

Helaas is er op YouTube geen opname van de Friedman / Wyzniewski-versie van 'Masters Of War' te vinden. Ik vond deze opname op de elpee 17. Festival des Politischen Liedes (Amiga 8 45 337). Het festival waar deze elpee een weerslag van is, vond plaats tussen 15 en 22 februari 1987. Tijdens dit festival brachten Friedman & Wyzniewski dus Dylans 'Master Of War', maar om de song voor het Duitse publiek verstaanbaar te maken, maakten Perry Friedman en Jörn Fechner een vertaling van de song.

En dus stonden Perry Friedman en Arno Wyzniewski in februari 1987 op een festival voor politieke liederen. Ik stel me zo voor dat ze er allebei bloedserieus bij keken. Zo klinkt het in ieder geval wel. Perry Friedman zingt Dylans 'Masters Of War' in het Engels, gedragen stem. Na iedere Engelse, gezongen regel van Friedman declameert Arno Wyzniewski de Duitse vertaling van die regel met vuur in zijn stem. Het probleem is dat de pauze tussen twee door Friedman gezongen regels niet altijd lang genoeg is voor Wyzniewski om zijn vertaalde regel voor te dragen waardoor het - met nog steeds ernst in de stem - struikelen geblazen is.

En dus is het eigenlijk triest. De mannen die hoopten 'Masters Of War' voor een Oost-Duits publiek te ontsluiten, werken 37 jaar later - ondanks alle goede bedoelingen - vooral op de lachspieren.

~ * ~ * ~

Ik heb een zwak voor de lijntjes die te trekken zijn tussen muziek en kunst (zie hierboven) en / of muziek en literatuur. Met de jaren wordt dat steeds erger / sterker. 

Misschien is dat ooit begonnen bij Jules Deelder. 

Als voorbereiding op mijn examen voor de middelbare school kocht ik een pakketje Bulkboeken. Dat waren op krantenpapier gedrukte goedkope uitgaven van titels die voor 'de lijst' gelezen konden worden. In één van die Bulkboeken stonden gedichten van onder andere Jules Deelder. Mijn eerste kennismaking met het werk van de Rotterdamse dichter.

Niet lang daarna zag ik Deelder verhalen vertellen, gedichten declameren & Deelderiaans te keer gaan in de lokale schouwburg. Ik zat op de voorste rij met open mond te luisteren. Aan het eind van zijn performance kwam er een doosje boeken het podium op. Deelder pakte er eentje uit, brak 'm open en las er uit voor, ondertussen het boek aanprijzend: niet alleen was de inhoud goed, ook de prijs laag. En als klap op de vuurpijl: wie als eerste een tientje tevoorschijn toverde kreeg het exemplaar - gesigneerd - waaruit hij net had voorgelezen, inclusief vlekken van het zweet dat van zijn voorhoofd in het boek was gevallen. Ik was de eerste, het boek waaruit hij voorlas is Jazz, een verzameling oude en nieuwe proza en poëzie over - hoe kan het ook anders - jazz. 

In Jazz las ik het gedicht 'No More Brew', dat begint zo:

Brew Moore, begenadigd tenor
uit de school van Lester Young,
stierf in Kopenhagen zoals 
hij had geleefd - straalbezopen,
geen stuiver op zak, met een
gebroken nek onder aan de keldertrap

Niet dat ik ooit van Brew Moore gehoord had, maar een mooi gedicht vond ik het wel. Erg mooi. Zonder enige moeite hoor ik die regels in de herkenbare stem van Deelder. Ik mompel ze vaak voor me uit, die eerste twee regels van 'No More Brew'.

Toen ik het boek Jazz kocht, luisterde ik nog niet naar de muziek waar de verhalen en gedichten in dat boek om draaien. Dat kwam later, véél later. Wat ik proefondervindelijk geleerd heb is dat luisteren naar jazz gevaarlijk is. Héél gevaarlijk, vooral voor de portemonnee. Het is verslavend en er is zo ongehoord veel goede jazz uitgebracht, dat hoe groot de kast met jazz ook is, het altijd nooit meer dan een fractie is van wat gehoord moet worden. Ik ben inmiddels niet meer te redden, ik koop veel jazz, héél veel jazz, maar gek genoeg ben ik in die grofweg tien jaar dat ik nu jazz koop nog nooit een plaat van Brew Moore tegengekomen. Natuurlijk wel albums van anderen waar Moore op meespeelt, maar nog nooit een plaat van de man zelf. Tot gisteren, ruim dertig jaar nadat ik voor het eerst de naam Brew Moore tegenkwam in een gedicht van Jules Deelder. In de bakken van een kleine-grote platenzaak (klein vloeroppervlak, grote hoeveelheid platen) vond ik een heruitgave van Brew Moore's self titled album uit 1958. Blij als een ei liep ik met de plaat naar de kassa waar de man achter de toonbank bij het zien van de plaat spotaan het eerste couplet van Deelders 'No More Brew' begon te declameren. 

Ik wist gelijk: dit is een platenzaak waar ik vaker moet zijn.

~ * ~ * ~


Geen opmerkingen:

Een reactie posten