aantekening #9009

Eergisteravond 63 Up (2019) gezien. Dit is het negende en (waarschijnlijk) laatste deel in de indrukwekkende Up-serie. De serie begon in 1964 met 7 Up. In deze documentaire worden veertien kinderen van zeven jaar gevraagd naar hun leven, hun dromen en verwachtingen van de toekomst. Naar hun beeld van school, liefde, ouders, enzovoort. Zeven jaar later, wanneer de kinderen veertien zijn, worden ze voor een volgende film opgezocht en voor de camera bevraagd. Dit werd iedere zeven jaar herhaald wat tot op heden negen documentaires heeft opgeleverd. Hierdoor zie je in deze serie de jongens en meiden veranderen in mannen en vrouwen. Je ziet ze trouwen, kinderen krijgen, soms weer scheiden en hertrouwen, worstelen met en genieten van het leven, kleinkinderen krijgen, maar vooral in de 56 jaar tussen de eerste en laatste film in essentie niet veranderen.

Het is misschien niet verstandig - zoals ik heb gedaan - om alle negen delen binnen een week te kijken, vooral omdat in ieder deel - met uitzondering van de eerste, uiteraard - veel wordt teruggekeken op voorgaande delen. De films bevatten veel herhaling. Ikzelf heb het echter haast als onmogelijk ervaren om niet te blijven kijken. Aan het einde van iedere film vroeg ik me af hoe het verder zou gaan met bedeesde Bruce, straatschoffie Tony, boerenzoon Neil, de vriendinnen Jackie, Susan en Lynn, de naar Australië geëmigreerde Paul en vooral Neil, het vrolijke zevenjarige jongetje met de rijke fantasie die op veertienjarige leeftijd ineens iets droevigs had, op 21-jarige leeftijd zijn studie had gestopt en in de bouw werkte, op 28-jarige leeftijd zonder vaste woon- of verblijfplaats zwierf om uiteindelijk in de lokale politiek terecht te komen. Neil die ik zo graag een beetje geluk gunde. Neil, waarbij ik aan het begin van ieder deel mijn hart vasthield en tegen de tv mompelde 'hoe zou het met Neil zijn?' voor ik op play drukte.

Om het wekelijkse uurtje fysiotherapie te verlichten klets ik over van alles met de fysiotherapeut tijdens de oefeningen. Na een kort promotiepraatje van mij over de Up-serie, vroeg ze of ik zo'n document van mijn eigen leven zou willen hebben, of ik in een serie als Up te zien zou willen zijn. Dat wil ik niet, hoe tegenstrijdig dat ook is met mijn lof over deze serie. De reden dat ik dat niet wil, is de serie zelf. Een opmerkelijk aantal van de deelnemers klaagt in beeld over de negatieve gevolgen van de serie. Vier van de veertien geïnterviewden haken dan ook tijdelijk of helemaal af en zijn in een of meerdere delen van Up niet te zien.

Hoewel de serie met de huidige negen delen nog niet afgesloten lijkt te zijn, is het maar de vraag of er nog nieuwe delen gemaakt zullen worden. Twee van de veertien deelnemers zijn inmiddels overleden, net als regisseur Michael Apted. Ergens hoop ik nog dat er over twee jaar een 70 Up verschijnt. En misschien daarna nog een 77 Up, een 84 Up, enzovoort. Ik wil weten hoe het verder gaat met Bruce en Symon en Jackie en vooral Neil. Dat is - met de wetenschap hoeveel last sommige deelnemers van de serie ondervonden hebben - slecht van mij. Ik ben er dan ook niet trots op.

~ * ~ * ~

Ik draai deze ochtend If I Could Only Remember My Name (1971) van David Crosby ter nagedachtenis aan journalist Steve Silberman. Silberman is afgelopen woensdag (28 augustus) op 66-jarige leeftijd overleden. Ik associeer Steve Silberman met drie zaken:

1. De documentaire Long Strange Trip waarin Silberman de schoonheid van Grateful Dead-muziek in woorden weet te vangen;

2. De Facebookgroep Our Allen rond beatdichter Allen Ginsberg waarvan Silberman de beheerder was;

3. Het album If I Could Only Remember My Name van David Crosby.

In schooljaar 1991 - 1992 liep ik stage op een basisschool in Deventer. Mijn begeleider bleek - net als ik - een muziekliefhebber te zijn met een voorkeur voor de muziek van Bob Dylan. Ergens tijdens die stage kreeg ik een cassette van de man waarop hij muziek had gezet waarvan hij vermoedde dat ik het wel wat zou vinden. Op de cassette stonden songs van Tom Waits, Randy Newman, Beach Boys (van het album Holland) en enkele songs van If I Could Only Remember My Name van David Crosby. De Crosby-songs op die cassette zorgden ervoor dat ik een paar jaar later If I Could Only Remember My Name kocht. Na verloop van tijd verwaterde mijn aandacht voor het Crosby-album, zoals dat gaat met het ontdekken van andere, nieuwe muziek. Na de dood van David Crosby in januari vorig jaar, hoorde ik Silberman praten over de schoonheid van If I Could Only Remember My Name. Silberman deed dat zo overtuigend, dat ik het Crosby-album herontdekte en weer regelmatig draai. Met name daarvoor ben ik Steve Silberman dankbaar.

~ * ~ * ~

Ik ben geen reiziger, nooit geweest. Laat mij maar thuis. Dagdromen is mijn vorm van reizen. Dat neemt niet weg dat er twee plekken zijn die ik ooit nog eens hoop te bezoeken. Twee plaatsen waar de werken van de Beatschrijvers van de jaren vijftig en zestig en de muziek van de jaren zestig in het algemeen en Bob Dylan in het bijzonder samensmelten: San Francisco's City Lights Bookstore en New Yorks Greenwich Village. Er is een derde plek waar deze samensmelting te vinden is, maar daar ben ik in 2016 al geweest: de Royal Albert Hall in Londen.

Volgende maand verschijnt het boek Talkin' Greenwich Village: The Heady Rise and Slow Fall of America’s Bohemian Music Capital van David Browne. Gezien de beschrijving van dit boek op Amazon, kan Talkin' Greenwich Village wel eens interessante voeding voor mijn dagdromen bevatten en dus heb ik inmiddels een exemplaar besteld. 

~ * ~ * ~

Vandaag gaat in Amerika de film Reagan in première. Voor de soundtrack van deze film hebben de makers Bob Dylan weten te strikken voor één song. Die soundtrack laat nog even op zich wachten, nog geen cd of elpee met de muziek van de film Reagan in de bekende webshops te vinden. Maar, zoals gezegd, ging de film vandaag in Amerika in première en dus plofte er net een mp3'tje van Dylans bijdrage - zo te horen in de bioscoop met een mobieltje opgenomen - in mijn mailbox.

Bob Dylans versie van het door Cole Porter geschreven 'Don't Fence Me In' is een piano-gedreven ballade waarin met name het achtergrondkoortje - mannenstemmen - opvalt. de eerste indruk is dat dit in het verlengde ligt van Dylans drie albums met songs uit de American Songbook en Christmas In The Heart. Wie nu gelijk denkt 'niet voor mij', kan beter nogmaals denken. Nee, 'Don't Fence Me In' behoort niet tot Dylans beste werk, maar verdient het zeker wel om gehoord te worden. Het laat vooral horen wat ik al jaren weet: Bob Dylan kan zingen.

~ * ~ * ~

De meest recente editie van Mojo heeft niet alleen een Dylan-cover, maar ook een cd met tracks uit 1974, waaronder twee van de volgende maand te verschijnen boxset The 1974 Live Recordings. Ik dacht slim te zijn en bestelde het tijdschrift rechtstreeks bij de uitgever in Engeland. Had ik het maar nooit gedaan, niet alleen ontving ik het tijdschrift pas op het moment dat het al lang en breed in Nederland in de schappen lag, ook betaalde ik - met dank aan Brexit - invoerrechten waardoor de uiteindelijke prijs voor het tijdschrift een stuk hoger was, dan wanneer ik een exemplaar bij de sigarenboer om de hoek had gekocht. Nooit meer dus op deze manier, maar dit terzijde.

Twee tracks bevat de bij Mojo geleverde cd van Bob Dylans tournee van begin 1974: 'The Times They Are A-Changin'' van het middagconcert van 14 februari en 'Something There Is About You' van het concert van 30 januari. Kort na het einde van bewuste tournee verscheen het dubbelalbum Before The Flood met opnamen van deze tour. Het aardige is dat er op dit album geen versies van 'The Times They Are A-Changin'' of 'Something There Is About You' te vinden zijn. Als 'lekkermakertje' zijn deze twee tracks dus een uitstekende keuze. 

Wie niet kan wachten tot de release van The 1974 Live Recordings op 20 september, of voor wie 27 cd's met in totaal 431 tracks wat te veel van het goede is, zijn de twee tracks op deze Mojo-cd een aardige aanvulling op Before The Flood. Dit geldt uiteraard ook voor de twee op YouTube vrijgegeven tracks: 'Forever Young' (9 febr., zie hier) en 'It's All Over Now, Baby Blue' (14 febr, zie hier).

~ * ~ * ~

Met dank aan Jaap

In augustus 1982 kocht Jaap het album Spirits (1972) van saxofonist Lee Konitz. Negen tracks opgenomen in februari en maart 1971. Op vijf tracks wordt Kontiz uitsluitend begeleid door pianist Sal Mosca. Op de vier overige tracks spelen naast Konitz en Mosca ook bassist Ron Carter en drummer Mousie Alexander mee. Iets in mij zegt dat Jaap nogal gecharmeerd was van het spel van Lee Konitz op dit album en dan in het bijzonder de vijf duetten met pianist Sal Mosca. Twee maanden na aanschaf van Spirits kocht Jaap namelijk het album The Lee Konitz Duets (1968).

Hij moet beide platen - zo stel ik me voor - regelmatig beluisterd hebben, maar op een gegeven moment kwam daar toch de klad in. De twee Konitz-platen bleven in de kast staan en uiteindelijk, ruim veertig jaar na aanschaf, verpatste Jaap ze aan de lokale handelaar in tweedehands vinyl. Daar vond ik ze onlangs in de kast, het vinyl enigszins verstoft, maar verder nog in goede staat. Niet dat ik ooit van een van deze albums gehoord had, maar na het in de winkel beluisteren van wat fragmenten van beide platen wist ik dat aanschaf onvermijdelijk was. Na het leggen van twee handen vol wisselgeld op de toonbank, nam ik beide albums mee naar huis, reinigde het vinyl en nu draaien ze om en om hun rondjes op mijn draaitafel.

Hoewel Spirits een wat evenwichtiger album is, is het vooral The Lee Konitz Duets dat indruk maakt. Het is een wat vreemd album. Vreemd in de goede zin van het woord. Het album bevat acht tracks waarvan de laatste track van kant 1 - 'Variations On Alone Together' - bestaat uit vijf delen. Met uitzondering van 'Alphanumeric' en het laatste deel van 'Variations On Alone Together' zijn alle tracks - zoals de titel van het album al aangeeft - duetten. Zonder enig houvast van een ritmesectie duelleren Lee Konitz en violist Ray Nance in het ruim zes minuten durende 'Duplexity' en in 'You Don't Know What Love Is' draaien Konitz en Joe Henderson rondjes om elkaars saxofoonklanken, Konitz op alt, Henderson op tenorsaxofoon. Met name door het ontbreken van die houvast die een ritmesectie kan bieden, zijn de tracks op The Lee Konitz Duets een - bij gebrek aan een betere omschrijving - aangenaam avontuur. De muzikale draaikonterij tijdens 'Checkerboard' - Konitz op altsaxofoon, Dick Katz op piano - het weefwerkje 'Tickle Toe' van Konitz en Richie Kamuca - beide op tenorsaxofoon - ik kan er geen genoeg van krijgen. Met dank aan Jaap.

De magie van Grateful Dead

Stop wearing shirts of bands you don't listen to, wie deze ongeschreven regel nooit eerder is tegengekomen, moet onder een steen geleefd hebben. Vanochtend kwam dochterlief - vlak voordat ze naar haar weekendbaantje vertrok - beneden met op haar shirt een button van Grateful Dead. Voor zover ik weet heeft zij geen muziek van deze Amerikaanse band op elpee, cassette of cd. Mogelijk dat ze af en toe naar iets van the Dead - zoals de band soms liefkozend wordt genoemd - luistert via een streaming dienst als Spotify. Ik weet het niet & ik heb het haar vanochtend ook niet gevraagd. Dom van mij natuurlijk, om dat niet even te vragen, maar blijkbaar was ik nog niet wakker genoeg om verstandig te zijn. 

Hoe het ook zij, of dochterlief nou wel of niet vrijwillig op haar kamer naar Grateful Dead luistert, in de huiskamer wordt de muziek van deze band haar regelmatig opgedrongen door mij & door niemand anders. Is dat de reden voor het aanschaffen en dragen van de button? En of het antwoord nu ja of nee is: is dat opvoedkundig een plus-  of minpunt voor mij?

Ruim een uur geleden, of eerder twee, heb ik - om het mijmeren een hoorbaar randje te geven - de eerste elpeekant Wembley Empire Pool, London, England 4/7/72 onder de pick-upnaald gelegd. Inmiddels ben ik halverwege kant 7 van deze vijf elpees tellende boxset waarop alle opnamen van Grateful Deads eerste concert van de Europese tournee van 1972 te vinden zijn. Het concert van 7 april, zoals de boven gegeven titel van deze box al weggeeft. 

Als je mij vraagt wat de gouden concertjaren van Grateful Dead waren, dan zijn dat voor mij de jaren zeventig en - om nog wat preciezer te zijn - de jaren 1971 & 1972 waarbij de concerten van de Europese tournee 1972 boven alles uitsteken. En - dit gaat gedonder opleveren, maar ik zeg het toch - hoewel alle concerten van deze tournee min of meer hetzelfde zijn, heb ik steeds weer de neiging, wanneer de kans zich voordoet, om meer muziek van deze tournee te kopen. Steeds meer van hetzelfde & daar gelukkig mee zijn, is dat niet mooi? [Antwoorden op een briefkaartje.]

Wat Grateful Dead zo goed maakt, is één man: Jerry Garcia. En toch: Jerry Garcia met een andere band dan Grateful Dead - of met Grateful Dead ná 1972 - is niet zo goed als Grateful Dead van grofweg 1969 tot en met 1972. Ik heb er lang over nagedacht hoe dat nou kan, waarin de magie van vroege Grateful Dead - lees voor 1973 - schuilt. Ik denk dat ik er uit ben, dat ik weet waarin de magie van de vroege Dead schuilt. 

Grateful Dead is bovenal Jerry Garcia. Garcia is een briljant gitarist die met zijn spel voor het overgrote deel de klankkleur van Gateful Dead bepaalt. Daarnaast - en dit wordt vaak vergeten - is Garcia een uit-ste-kend zanger met een uniek, uit duizenden te herkennen stemgeluid. Als dat het enige zou zijn wat Grateful Dead zo goed maakt, dan zou de band tussen 1973 en 1995 - het jaar waarin Garcia overleed - en de muziek van andere bands waarin Garcia speelde net zo goed moeten zijn als Grateful Dead voor 1973. Zoals ik hierboven al schreef, dat is niet zo.

Ik ben niet uniek in mijn aanname dat Jerry Garcia de frontman van Grateful Dead is. Er was slechts één persoon die er niet zo over dacht & dat was Jerry Garcia zelf. Garcia zag Grateful Dead als een collectief van vijf, zes of zeven muzikanten, allen even belangrijk. Deze visie zorgde er voor dat zijn geluid, zijn gitaarspel en zang, altijd deel uitmaakten van het collectief Grateful Dead. Kort na de Europese tournee van 1972 moest toetsenist, zanger en het 'bluesgeweten' binnen Grateful Dead, Ron 'Pigpen' McKernan om gezondheidsredenen afhaken. Dit zorgde voor een verstoring van het evenwicht binnen het collectief Grateful Dead waardoor het voor Garcia lastiger werd om niet als frontman, maar als deel van het collectief te opereren. Iets in mij zegt dat daarin - de mogelijkheid voor Garcia om deel van het geheel Grateful Dead uit te maken - de magie schuilt waardoor Grateful Dead in met name in 1971 & 1972 op de concertpodia excelleerde. Op de momenten dat Garcia zich meer door omstandigheden in de rol van frontman gedrukt voelde, ging dit deels ten koste van de schoonheid van de muziek.

Inmiddels draait de tweede kant van de laatste elpee met opnamen van die zevende april 1972. Er zijn vele momenten in de muziekgeschiedenis van de tweede helft van twintigste eeuw waarnaar ik met professor Barabas' teletijdmachine zou willen reizen, de concerten van de Europese tournee in 1972 van Grateful Dead behoren zeker tot die momenten.

Misschien is het kenmerk van goede muziek wel dat het direct herkenbaar is. Als dat zo is, valt dat wat Grateful Dead deed onder het kopje 'goede muziek', met dank aan met name Jerry Garcia, een uitmuntend muzikant die op z'n best functioneerde als radartje in een groter geheel.


 

Wallace Berman

Hoe komt een simpele, Hollandse jongen uit bij de Amerikaanse kunstenaar Wallace Berman (1926 - 1976)? Geen idee eigenlijk. 

Wie de bundel Ghost Tantras van Michael McClure openslaat, ziet dat de foto op de voorzijde van het boek - een foto van een als leeuw vermomde McClure - is gemaakt door Wallace Berman. Mogelijk is dat mijn ingang geweest, mogelijk ben ik via de Beats - de schrijvers van de Beat Generation, waartoe McClure behoort - bij Wallace Berman uitgekomen. 

Zoveel exemplaren van Ghost Tantras zullen niet in Nederland de ronde doen en als iemand al een exemplaar in handen krijgt, hoe groot is dan de kans dat men het boek openslaat en gefascineerd raakt door de fotograaf van de coverfoto? Klein, lijkt mij.

In 1992 was onder de titel 'Support The Revolution' in Amsterdam een tentoonstelling met werk van Wallace Berman te zien, mogelijk ken je zijn naam en werk van die tentoonstelling. De catalogus van 'Support The Revolution' bevat bijdragen van onder andere Michael McClure en David Meltzer. Weer die link met de Beats. 

Gaan er nog geen belletjes rinkelen? Wat nou als ik je zeg dat de kans groot is dat je een foto van Wallace Berman in huis hebt? En als je het niet in huis hebt, heb je het zeker ooit gezien. Wallace Berman is namelijk een van de tientallen personen op het groepsportret dat de hoes van Sgt. Pepper's Lonely Heart's Club Band (1967) van The Beatles siert. 

Hoe ik ooit bij Wallace Berman ben uitgekomen, weet ik niet meer. In ieder geval niet via de tentoonstelling in Amsterdam of de hoes van dat Beatles-album, maar waarschijnlijk - zoals ik al hierboven schreef - via de Beats. Voor het verhaal doet het er eigenlijk niet eens toe. Wat er wel toe doet, is dat ik gisteren het boek Semina Culture; Wallace Berman & His Circle weer eens doorbladerde om een verloren half uurtje op te vullen. In dat boek staat een door Wallace Berman in 1965 gemaakte poster. Tegen een gele achtergrond, boven een aantal regels tekst, is vier keer dezelfde hand te zien die een draagbaar radiootje vasthoudt. Op de plek waar het boxje zit van de radio, heeft Berman vier foto's ingevoegd, van linksboven met de klok mee gaat het om foto's van een Paus of Kardinaal, benen, Bob Dylan en een raket. Rechtsboven iedere afgebeelde hand staan enkele Hebreeuwse letters. In de twee boeken met werken van Wallace Berman die ik heb zijn tientallen versies van collages met de radio vasthoudende hand met Hebreeuwse letters te vinden.

In dat verloren half uurtje, gisteren, maakte ik een foto van de in Semina Culture afgebeelde poster en plaatste deze op Facebook. De voornaamste reden: de foto van een jonge Bob Dylan. Ik schreef - behalve Bermans naam - niets bij die foto op Facebook. Waarom zou ik? Al mijn Dylan-bewonderende vrienden op Facebook weten zonder tekst en uitleg ook wel de reden waarom ik uitgerekend dit werk van Berman op Facebook plaatste. 

Bladerend door Semina Culture en Support The Revolution kom ik, naast die ene Dylan, in de hand-radio-collages onder andere kinderen, kruizen, een klok, een kameel, een tarantula, Boeddha, een straaljager, beatdichter Allen Ginsberg, hardlopers, Ringo Starr en George Harrison van de Beatles, (naakte) dames, handen, oren, een astronaut, een doodshoofd en nog veel meer tegen. Het lijkt er op dat het portret van Dylan dat Berman op de afbeelding van de transistorradio plakte, toevallig is gekozen. In de twee boeken met werken van Berman ben ik verder nooit enige verwijzing naar Bob Dylan tegengekomen. 

Niet lang nadat ik bovenstaande foto op Facebook zette, stuurde Hilda mij (dank! dank!) een link naar YouTube waar de korte film Aleph van Wallace Berman te zien is. Aleph is een film van ruim zeven minuten die - op een goede manier - zeker twee keer zo lang lijkt te duren, maar nooit lang genoeg kan zijn. Berman heeft, aldus het bijschrift bij de film, lang over het maken van Aleph gedaan, ik citeer: 

According to the artist's son Tosh Berman, Wallace Berman treated Aleph "...as a creative notebook, and like a true diary, it has no beginning and no end." The hand-painted 8mm film was shot over a ten-year period with some images photographed on 16mm. 

Ook in deze film is weer de transistorradio terug te vinden: Aleph includes stills of collages created using a Verifax machine, Eastman Kodak's precursor to the photocopier. These collages depict a hand-held radio that seems to broadcast or receive popular and esoteric icons. Signs, symbols, and diverse mass-media images (e.g., Flash Gordon, John F. Kennedy, Mick Jagger).

Naast de in dit citaat genoemde mass-media images bevat Aleph niet alleen een foto van Mick Jagger en de Rolling Stones, maar ook bewegende beelden van deze band. Verder flitsen in Aleph onder andere dansers, Berman zelf, zijn zoon Tosh, het boek Junkie van Beatschrijver William Burroughs (in de eerste paperbackeditie, uitgebracht onder het pseudoniem William Lee), Hebreeuwse letters, een kat, (naakte) dames, 2 verschillende saxofoonspelers (is die tweede Charlie Parker?) standbeelden, The Wizard of Oz, Alice in Wonderland en hardlopers voorbij.

Wie goed oplet, ziet ook Bob Dylan voorbijkomen in Aleph. Zo rond 1 minuut 40 seconden komt de foto van de hoes van het album Another Side Of Bob Dylan (1964) in beeld. Zou Bermans interesse in Bob Dylan dan toch iets minder terloops zijn dan aanvankelijk gedacht? Geen idee.


De film Aleph kan hier bekeken worden.

idem aliter

'It's always the same fuckin' day, man.' (Janis Joplin)

slapen lukt niet meer
tien over half zeven
een zondagochtend in augustus

de kippen buiten klagen
ze zijn het opgesloten zijn zat
verlangen naar graan 
& het einde van de nacht

ik luister naar haar nieuwe snurkje
het klinkt als suiker die in een mok valt
na vijfentwintig jaar samen
horen wat nog nooit gehoord is

altijd dezelfde ochtend
maar dan anders



Sombrero Fallout

De Amerikaanse schrijver Richard Brautigan (1935 - 1984) is vooral bekend vanwege zijn boek Trout Fishing In America - een boek dat grotendeels in 1961 tijdens een kampeertrip met vrouw en dochter werd geschreven, maar pas in 1967 verscheen. Een boek dat omarmd werd door de hippies en nog steeds geldt als een cult-klassieker. 

Hoewel er op iedere verdieping van mijn huis een exemplaar van Trout Fishing In America voor het grijpen ligt, is het zomaar mogelijk dat ik niet dit boek, maar Sombrero Fallout (1976) van Brautigan meeneem naar het spreekwoordelijke onbewoonde eiland. 

De hoofdpersoon in Sombrero Fallout is een schrijver die worstelt met het accepteren van het eindigen van zijn relatie. Het boek vertelt drie verhalen door elkaar:

1. De gedachten van de schrijver aan zijn ex-geliefde, zijn fantasieën over wat zij op dat moment allemaal doet;

2. Dat wat de ex-geliefde op dat moment daadwerkelijk doet (ze slaapt, de lezer krijgt haar dromen voorgeschoteld);

3. Het absurde verhaal over een uit de hemel gevallen hoed dat de ik-persoon schrijft om de tijd te doden, om niet geconfronteerd te worden met zijn gedachten aan en fantasieën over zijn ex-geliefde.

De boeken van Richard Brautigan hebben eigenlijk altijd wel een vleugje absurditeit in zich, op een goede manier. Brautigan weet het echter vaak zo op papier te zetten, dat het absurde haast plausibel wordt. De boeken van Brautigan zijn over het algemeen dun, gevuld met korte hoofdstukken. Iedere zin is als in beton gegoten, er kan geen woord meer bij of af zonder de flow van het verhaal te breken. Hoe tegenstrijdig dit mogelijk ook klinkt, ik heb de indruk dat de reden dat Brautigans boeken zo makkelijk lezen vooral komt doordat hij in iedere zin buitenproportioneel veel tijd heeft gestoken, net zo lang aan ieder woord heeft lopen sleutelen tot iedere zin perfect is. Brautigan moet je dan ook niet in vertaling lezen - er zijn veel van zijn boeken vertaald in het Nederlands - maar in het Engels waarin hij zijn boeken schreef. Natuurlijk vertelt een vertaling ook het verhaal, maar in vertaling gaat er veel van de taal-architectonische schoonheid van Brautigans boeken verloren en het is juist deze schoonheid die boeken als Trout Fishing In America en Sombrero Fallout zo goed maken.

Een groots kunstwerk laat een voetdruk achter. Zo ook Sombrero Fallout, maar misschien niet meteen op de manier zoals je zou verwachten. Sinds september 2021 is er de podcast Sombrero Fallout, vernoemd uiteraard naar het boek van Richard Brautigan. 

Terwijl ik dit schrijf, draait op de achtergrond de meest recente aflevering - nummer 163 alweer - van de Sombrero Fallout podcast. Het onderwerp: Angels and Ghosts. De tracklist verraadt dat er in deze aflevering veertien songs worden gedraaid & hoewel ik redelijk wat muziek ken, heb ik van het overgrote deel van de bands in deze uitzending nog nooit gehoord. Dat maakt luisteren des te aardiger. Het opent de geest voor het onbekende.

Sombrero Fallout podcast vind je hier.

Brian Patten

De eerste zondag van augustus is al sinds jaar en dag de dag van de Deventer boekenmarkt & hoewel die markt sinds covid niet meer is wat 'ie ooit geweest is, was ik ook dit jaar weer op die eerste zondag van augustus te vinden in Deventer. 
Het beste wat je op een markt zoals de Deventer boekenmarkt kan overkomen is niet vinden wat je zoekt, maar vinden waar je toevallig tegenaan loopt. Ik was niet op zoek naar boeken van Brian Patten & misschien wel daarom vond ik zijn dichtbundel Notes To The Hurrying Man.

Ooit gehoord van Brian Patten? Vast. De kans is groot dat je - net als ik - de naam Brian Patten voor het eerst tegenkwam in het tiende deel van de serie Penguin Modern Poets. The Mersey Sound heet dat bundeltje, het bevat gedichten van drie Liverpool-dichters: Adrian Henri, Roger McGough en Brian Patten. Met dat boek in het achterhoofd, sprong de naam Brian Patten mij tegemoet vanaf de kaft van Notes To The Hurrying Man ergens op een kraam op de IJsselkade van Deventer, afgelopen zondag. 

Notes To The Hurrying Man verscheen in 1969 en is Pattens tweede bundel. Het lettertype gebruikt voor auteursnaam en titel op de kaft van het boek - inclusief omgekeerde Y in 'Hurrying' - schreeuwt eind jaren zestig. Achter de titel de foto van de auteur. Een jonge, de blik naar beneden gerichte Patten in gedachten verzonken. 

De jonge Patten op die foto heeft meer weg van een Amerikaanse folkzanger uit de eerste helft van de jaren zestig die platen maakt voor Elektra of Folkways, dan van een Brits dichter, eind jaren zestig. Hij heeft wel iets weg van een jonge Tim Buckley, David Blue of misschien wel Patrick Sky. 

Het gedicht 'Party Notes' uit Notes To The Hurrying Man begint zo:

The young pop-singers, newly mystical,
stand round smoking pot,
an ugly girl tinkles her bells wondering
about all that's not happened to her

Maken we ons niet allemaal - als de ugly girl uit Pattens gedicht - zorgen om dat wat ons nog niet overkomen is? 

De eerste paar woorden van het hierboven aangehaalde 'Party Notes' - The young pop-singers - is de enige verwijzing in deze bundel naar dat wat de jeugd anno 1969 meer dan poëzie bezig houdt: popmuziek, jazz, rock, folk. Vreemd. De kaft van Notes To The Hurrying Man schreeuwt jeugd en wie jeugd zegt anno 1969, zegt: sex, drugs and rock 'n roll.

En hoewel het er niet zo dik oplicht in de gedichten in Notes To The Hurrying Man, is de sex, drugs & rock 'n roll wel degelijk te vinden in deze bundel van Brian Patten.

De gedichten in Notes To The Hurrying Man zijn Brits, jeugdig rebels en 55 jaar na publicatie nog steeds aangenaam om te lezen. Mocht je ergens op een kraam op de IJsselkade in Deventer op een eerste zondag in augustus of bij enige andere markt, in een van de weinige antiquariaten die Nederland nog rijk is, op de boekenafdeling van een kringloopwinkel of desnoods online Brian Pattens Notes To The Hurrying Man tegenkomen, grijp dan je kans. Het is een bundel om in te verzuipen.