'Hé, met mij. Alles goed?'
'Zeker. Zeg het eens.'
muziek, tekst, soms wat Dylan & de rest
Steal a little and they throw you in jail / Steal a lot and they make you king. (Bob Dylan)
In de zomer van 2003 was Bob Dylan de gebeten hond. In onder andere Wall Street Journal en Time werd hij beschuldigd van het plagiëren van Confessions Of A Yakuza van Junichi Saga. Dylan gebruikte enkele regels uit dit boek voor songs op het album "Love And Theft" (2001). Dat de muzikant inspiratie voor zijn songs vond in literatuur, was niks nieuws voor de Dylan-liefhebber. Tijdens zijn hele carrière had hij hier en daar geleend uit boeken, songteksten, films, krantenberichten voor het schrijven van zijn songteksten en ook nadat journalisten in 2003 moord en brand schreeuwden over deze praktijk, ging hij hier vrolijk mee verder.
En dat is ook niet zo vreemd. Het is onmogelijk om in een vacuüm te creëren. Iedere zichzelf respecterende kunstenaar staat op de schouders van zijn voorgangers.
Ik moest aan de in mijn ogen in 2003 ietwat overtrokken brand schreeuwende journalisten denken toen ik in één week tijd niet een, niet twee, maar drie keer op werk van citerende kunstenaars stuitte.
een
Een paar jaar geleden belande ik tijdens een middag lamlendig bankhangen, zappend langs de kanalen op de beeldbuis in een documentaire over de Israëlische schrijver Etgar Keret. Die film maakte zoveel indruk, dat ik boeken van Keret wilde lezen. Gelijk. En dus schudde ik de lamlendigheid het lijf uit en bezocht ik de boekhandel hier in het dorp. Twee boeken van Keret lagen er, beide nam ik mee.Dat bleek een tegenvaller. Ik worstelde mij door het eerste boek en het tweede boek verdween uiteindelijk half gelezen naar de kringloopwinkel. Weg er mee, niet mijn ding.
Maar toch bleef het knagen, dankzij die uitstekende documentaire. Als ik ergens een boek van Keret zag staan, moest ik het toch even oppakken, een paar regels lezen hier en daar om het vervolgens niet te kopen.
Daar kwam bij een van de laatste bezoeken aan de kringloopwinkel verandering in. Daar vond ik het boek Een goede daad per dag (2004) van Edgar Keret, maar zette het dit keer niet terug in de kast. De reden van mijn aanschaf: het omslagontwerp van Roald Triebels.
Zou Triebels een jazzliefhebber zijn?
Het platenlabel Blue Note staat garant voor kwaliteit. Er zijn maar weinig door Blue Note in haar hoogtijdagen uitgebrachte albums die de moeite van het beluisteren niet waard zijn. Het mooie van Blue Note is dat de platen op dit label altijd makkelijk te herkennen zijn door de uniformiteit in hoesontwerp.Saxofonist Tina Brooks (1932 - 1974) nam tussen 1957 en 1961 als muzikaal leider vier albums op waarvan er slechts één tijdens zijn leven werd uitgebracht: het magistrale True Blue (1960). Op de voorzijde van de hoes van True Blue staan 12 rechthoeken. Eén rechthoek bevat een foto van Tina Brooks, de overige rechthoeken zijn blauw. Niet allemaal dezelfde kleur blauw, maar elk rechthoek in een eigen schakering, eigenlijk net zoals op de cover van het boek Een goede daad per dag van Etgar Keret.
In de verhalen in Een goede daad per dag vond ik geen enkele verwijzing naar de muziek van Tina Brooks.
Zou uitgeverij Anthos en / of ontwerper Roald Triebels achteraf op de vingers zijn getikt door Blue Note? Geen idee.
Hetzelfde kan overigens gevraagd worden over het ontwerp van de hoes (en cd / elpee-labels) van Bob Dylans Shadows In The Night, om nog maar te zwijgen over de hoes van Joe Jacksons Body And Soul.
twee
Als liefhebber van comics neem ik eens per maand op previewsworld.com de lijst met binnen kort te verschijnen titels door om de gewenste titels te bestellen bij mijn vaste comicleverancier. Zo ook gisteren. Een van de deze maand aangeboden comics is Curb Angels van schrijver Nyala Ali en tekenaar Lisa Mendis. De beschrijving van die comic op Previews World begint zo: In the post-punk, global economy of the 1980's, four young women from very different backgrounds are united by a common goal: justice. Nou is dit - vooral door de tekenstijl - geen comic waar ik normaal gesproken belangstelling voor heb, maar voor even bleven mijn ogen wel hangen aan de op de website Previews World afgebeelde cover. Tekenaar Lisa Mendis heeft voor deze cover goed gekeken naar de cover van het debuutalbum van New York Dolls. Het grote verschil tussen comic en albumhoes is dat op de voorzijde van de comic vier dames afgebeeld staan terwijl op de de voorzijde van New York Dolls - zoals het debuutalbum heet - vijf heren in Dameskleding staan. Het is knap hoe Mendis één Doll heeft weggemoffeld voor haar comic cover.Ik was zes toen ik voor het eerst een platenzaak binnenstapte en een handvol zakgeld op de toonbank legde om naar huis te gaan mijn eerste singletje. Mijn tweeënhalf jaar oudere zus & ik hadden niet lang daarvoor de oude platenspeler van mijn ouders gekregen. Ik ben inmiddels 51 jaar en in die ruim vier decennia sinds die eerste aanschaf, ben ik altijd vinyl blijven kopen en draaien. Dat is niet altijd even makkelijk geweest. Ik herinner mij een defecte platenspeler begin jaren negentig en een gebrek aan aanbod van nieuwe spelers, om nog maar te zwijgen over de lijdensweg van het vervangen van een naald in de vinyl-magere jaren.
Die eerste single die ik als zesjarige kocht, heb ik al lang niet meer. En ja, ook ik heb in de opkomstjaren van de cd veel platen van de hand gedaan. Want waarom de elpee bewaren wanneer de cd in huis kwam? Toen leek dat logisch, nu allang niet meer. Ergens tijdens een groot opruimactie verdween mijn exemplaar van The Beatles - beter bekend als The White Album - in een boodschappentas. Een tas die ik vervolgens in een platenzaak ruilde voor een handje vol cd's.
Hoe ben ik als puber ooit bij The Beatles uitgekomen? Ik heb werkelijk geen idee meer. In ieder geval niet via mijn ouders & de muziekliefhebbende buurman draaide Stones, geen Beatles, dus van hem heb ik het ook niet. Het maakt niet uit. Veel belangrijker is dat ik mijn White Album verkocht heb. Mijn White Album met de twee harde tikken - vlak na elkaar - tijdens 'Good Night', de allerlaatste song op dit dubbelalbum. Mijn White Album met die grote poster vol foto's van The Beatles, maar zonder de portretfoto's van de vier Beatles die ook bij de plaat horen te zitten.
Bij een kringloopwinkel vond ik niet lang na aanschaf van The White Album het bij dit album horende portret van John Lennon, op een stukje hout geplakt. Aan de achterzijde een haakje om het op te hangen. Het heeft jaren op mijn puberkamer gehangen. Ik heb het ooit nagetekend, op de draaitafel The White Album, uiteraard. Maar ook deze opgeplakte foto is - net als de elpee - weg, verdwenen, verloren. Want ik had de cd, wat moest ik met de plaat? Of die foto?
Na jaren tevreden zijn met de cd, kwam ergens - tegen alle logica in - toch het verlangen terug naar die oude elpee, inclusief twee harde tikken, vlak na elkaar, tijdens 'Good Night'. Het gekke is namelijk dat ik - na tientallen keren naar het album luisteren - tijdens het draaien van de elpee nooit meer die twee tikken hoorde, maar bij het draaien van cd des te harder het ontbreken van die tikken hoorde.
Om misverstanden te voorkomen: ik ben geen lid van de club middelbare mannen die tegen iedereen die het maar wil horen (of niet) uitleggen waarom elpees beter klinken dan cd's. Ja, ik heb een zwak voor elpees, geef per maand een veel te groot percentage van mijn inkomsten uit aan oude en nieuwe platen, maar ik ben geen vinylpurist. Als je het mij vraagt zijn elpees niet beter dan cd's. Beide geluidsdragers hebben hun voor- en nadelen. Er is echter één groot verschil tussen de elpee en de cd, waar te vaak in de discussie over verschillen tussen geluidsdragers aan voorbij wordt gegaan. Iedere elpee heeft, in tegenstelling tot een cd, een eigen karakter. In een elpee hoor je alle voorgaande draaibeurten terug, in een cd niet. Twee op het oog identieke elpees klinken nooit precies hetzelfde, terwijl twee identieke cd's ook daadwerkelijk en voor altijd hetzelfde klinken. Daarom is het - in mijn optiek - volkomen normaal om meerdere exemplaren van dezelfde elpee te (willen) bezitten, maar is het bezit van meer dan één keer dezelfde cd overbodig.Ik dwaal af. The White Album van The Beatles, de elpee vervangen voor de cd & daar spijt van hebben, daar was ik. Die spijt kreeg een vervolg.
Een paar jaar geleden kocht ik voor de tweede keer in mijn leven een tweedehands exemplaar van The White Album. Geen poster, geen portretfoto's, maar vooral - ondanks veelvuldig poetsen - matig geluid. Een tegenvaller dus. Niet tevreden met dit exemplaar kocht ik nogmaals een tweedehands exemplaar van The White Album, geen poster, drie van de vier portretfoto's, hier en daar een tikje, maar goed geluid. Het enige dat mij te doen stond was ergens die poster en vierde portretfoto op de kop tikken en verdomd als het niet waar is, kwam ik binnen no time op Marktplaats een advertentie tegen waarin drie van de vier portretfoto's aangeboden werden. Er van overtuigd zijnde dat bij die drie aangeboden portretten ook het portret zou zitten dat ik zocht, kocht ik de drie foto's om na betaling er achter te komen dat in het Marktplaats-setje nou net precies dezelfde Beatle ontbrak las bij mijn exemplaar van The White Album en dus had ik twee exemplaren van deze Beatles-plaat inclusief twee keer drie van de vier portretfoto's, maar geen poster.
Niet lang daarna vond ik alsnog een setje van vier portretfoto's en... een derde exemplaar van The White Album, inclusief nogmaals de vier portretfoto's, maar geen poster. Een overbodige aankoop eigenlijk, maar voor zes euro kon ik die plaat toch niet laten liggen? En, grappig genoeg, is dit goedkope exemplaar het best klinkende exemplaar van de drie, met één minpuntje: de plaat slaat over tijdens 'Yer Blues'. Dat is het karakter van deze plaat, zal ik maar zeggen.
Ik moest hier - al die exemplaren van The White Album - aan denken tijdens het lezen van Old Records Never Die van Eric Spitznagel. In dit boek vertelt Spitznagel over zijn zoektocht naar de platen die hij in de loop der jaren weg heeft gedaan. Hij ging niet op zoek naar dezelfde titels, maar naar de daadwerkelijke exemplaren die hij weg had gedaan. Het aardige van het boek is dat het verhaal zo voorstelbaar is, de spijt over het wegdoen & de behoefte om het opnieuw in handen te kunnen houden van bepaalde elpees. De liefde voor de muziek, maar vooral waarvoor de muziek staat, de herinneringen die de muziek in het algemeen en de jaren gekoesterde elpee kunnen oproepen, is wat het verhaal zo voorstelbaar maakt. En nee, Spitznagel is geen groot schrijver, maar het is vooral de liefde voor vinyl die je als lezer tussen de regels van dit boek proeft, dat Old Records Never Die tot een goed boek maakt.
In de boodschappentas die ik naar de opkoper sjouwde, de tas waar The White Album inzat, zat ook het verzamelalbum Free & Easy, Rough & Ready van Free. Op de achterzijde van de hoes had ik een klein stickertje geplakt met mijn initialen. Zo'n anderhalf jaar geleden trof ik bij de kringloopwinkel op een half uurtje rijden van huis dit album aan, het stickertje met mijn initialen nog steeds in de rechter benedenhoek op de achterzijde van de hoes. Zo'n vijfentwintig jaar nadat ik de plaat van de hand had gedaan, hield ik mijn oude exemplaar weer in mijn handen. Ondanks dat de elpee door de vorige eigenaar dusdanig ruw behandeld was, dat de plaat draaien ondenkbaar is, kocht ik het ding voor een paar euro. Nostalgie.
Het is misschien niet verstandig - zoals ik heb gedaan - om alle negen delen binnen een week te kijken, vooral omdat in ieder deel - met uitzondering van de eerste, uiteraard - veel wordt teruggekeken op voorgaande delen. De films bevatten veel herhaling. Ikzelf heb het echter haast als onmogelijk ervaren om niet te blijven kijken. Aan het einde van iedere film vroeg ik me af hoe het verder zou gaan met bedeesde Bruce, straatschoffie Tony, boerenzoon Neil, de vriendinnen Jackie, Susan en Lynn, de naar Australië geëmigreerde Paul en vooral Neil, het vrolijke zevenjarige jongetje met de rijke fantasie die op veertienjarige leeftijd ineens iets droevigs had, op 21-jarige leeftijd zijn studie had gestopt en in de bouw werkte, op 28-jarige leeftijd zonder vaste woon- of verblijfplaats zwierf om uiteindelijk in de lokale politiek terecht te komen. Neil die ik zo graag een beetje geluk gunde. Neil, waarbij ik aan het begin van ieder deel mijn hart vasthield en tegen de tv mompelde 'hoe zou het met Neil zijn?' voor ik op play drukte.
Om het wekelijkse uurtje fysiotherapie te verlichten klets ik over van alles met de fysiotherapeut tijdens de oefeningen. Na een kort promotiepraatje van mij over de Up-serie, vroeg ze of ik zo'n document van mijn eigen leven zou willen hebben, of ik in een serie als Up te zien zou willen zijn. Dat wil ik niet, hoe tegenstrijdig dat ook is met mijn lof over deze serie. De reden dat ik dat niet wil, is de serie zelf. Een opmerkelijk aantal van de deelnemers klaagt in beeld over de negatieve gevolgen van de serie. Vier van de veertien geïnterviewden haken dan ook tijdelijk of helemaal af en zijn in een of meerdere delen van Up niet te zien.
Hoewel de serie met de huidige negen delen nog niet afgesloten lijkt te zijn, is het maar de vraag of er nog nieuwe delen gemaakt zullen worden. Twee van de veertien deelnemers zijn inmiddels overleden, net als regisseur Michael Apted. Ergens hoop ik nog dat er over twee jaar een 70 Up verschijnt. En misschien daarna nog een 77 Up, een 84 Up, enzovoort. Ik wil weten hoe het verder gaat met Bruce en Symon en Jackie en vooral Neil. Dat is - met de wetenschap hoeveel last sommige deelnemers van de serie ondervonden hebben - slecht van mij. Ik ben er dan ook niet trots op.
~ * ~ * ~
Ik draai deze ochtend If I Could Only Remember My Name (1971) van David Crosby ter nagedachtenis aan journalist Steve Silberman. Silberman is afgelopen woensdag (28 augustus) op 66-jarige leeftijd overleden. Ik associeer Steve Silberman met drie zaken:
1. De documentaire Long Strange Trip waarin Silberman de schoonheid van Grateful Dead-muziek in woorden weet te vangen;
2. De Facebookgroep Our Allen rond beatdichter Allen Ginsberg waarvan Silberman de beheerder was;
3. Het album If I Could Only Remember My Name van David Crosby.
In schooljaar 1991 - 1992 liep ik stage op een basisschool in Deventer. Mijn begeleider bleek - net als ik - een muziekliefhebber te zijn met een voorkeur voor de muziek van Bob Dylan. Ergens tijdens die stage kreeg ik een cassette van de man waarop hij muziek had gezet waarvan hij vermoedde dat ik het wel wat zou vinden. Op de cassette stonden songs van Tom Waits, Randy Newman, Beach Boys (van het album Holland) en enkele songs van If I Could Only Remember My Name van David Crosby. De Crosby-songs op die cassette zorgden ervoor dat ik een paar jaar later If I Could Only Remember My Name kocht. Na verloop van tijd verwaterde mijn aandacht voor het Crosby-album, zoals dat gaat met het ontdekken van andere, nieuwe muziek. Na de dood van David Crosby in januari vorig jaar, hoorde ik Silberman praten over de schoonheid van If I Could Only Remember My Name. Silberman deed dat zo overtuigend, dat ik het Crosby-album herontdekte en weer regelmatig draai. Met name daarvoor ben ik Steve Silberman dankbaar.
~ * ~ * ~
Ik ben geen reiziger, nooit geweest. Laat mij maar thuis. Dagdromen is mijn vorm van reizen. Dat neemt niet weg dat er twee plekken zijn die ik ooit nog eens hoop te bezoeken. Twee plaatsen waar de werken van de Beatschrijvers van de jaren vijftig en zestig en de muziek van de jaren zestig in het algemeen en Bob Dylan in het bijzonder samensmelten: San Francisco's City Lights Bookstore en New Yorks Greenwich Village. Er is een derde plek waar deze samensmelting te vinden is, maar daar ben ik in 2016 al geweest: de Royal Albert Hall in Londen.Volgende maand verschijnt het boek Talkin' Greenwich Village: The Heady Rise and Slow Fall of America’s Bohemian Music Capital van David Browne. Gezien de beschrijving van dit boek op Amazon, kan Talkin' Greenwich Village wel eens interessante voeding voor mijn dagdromen bevatten en dus heb ik inmiddels een exemplaar besteld.
~ * ~ * ~
Vandaag gaat in Amerika de film Reagan in première. Voor de soundtrack van deze film hebben de makers Bob Dylan weten te strikken voor één song. Die soundtrack laat nog even op zich wachten, nog geen cd of elpee met de muziek van de film Reagan in de bekende webshops te vinden. Maar, zoals gezegd, ging de film vandaag in Amerika in première en dus plofte er net een mp3'tje van Dylans bijdrage - zo te horen in de bioscoop met een mobieltje opgenomen - in mijn mailbox.
Bob Dylans versie van het door Cole Porter geschreven 'Don't Fence Me In' is een piano-gedreven ballade waarin met name het achtergrondkoortje - mannenstemmen - opvalt. de eerste indruk is dat dit in het verlengde ligt van Dylans drie albums met songs uit de American Songbook en Christmas In The Heart. Wie nu gelijk denkt 'niet voor mij', kan beter nogmaals denken. Nee, 'Don't Fence Me In' behoort niet tot Dylans beste werk, maar verdient het zeker wel om gehoord te worden. Het laat vooral horen wat ik al jaren weet: Bob Dylan kan zingen.
~ * ~ * ~
De meest recente editie van Mojo heeft niet alleen een Dylan-cover, maar ook een cd met tracks uit 1974, waaronder twee van de volgende maand te verschijnen boxset The 1974 Live Recordings. Ik dacht slim te zijn en bestelde het tijdschrift rechtstreeks bij de uitgever in Engeland. Had ik het maar nooit gedaan, niet alleen ontving ik het tijdschrift pas op het moment dat het al lang en breed in Nederland in de schappen lag, ook betaalde ik - met dank aan Brexit - invoerrechten waardoor de uiteindelijke prijs voor het tijdschrift een stuk hoger was, dan wanneer ik een exemplaar bij de sigarenboer om de hoek had gekocht. Nooit meer dus op deze manier, maar dit terzijde.
Twee tracks bevat de bij Mojo geleverde cd van Bob Dylans tournee van begin 1974: 'The Times They Are A-Changin'' van het middagconcert van 14 februari en 'Something There Is About You' van het concert van 30 januari. Kort na het einde van bewuste tournee verscheen het dubbelalbum Before The Flood met opnamen van deze tour. Het aardige is dat er op dit album geen versies van 'The Times They Are A-Changin'' of 'Something There Is About You' te vinden zijn. Als 'lekkermakertje' zijn deze twee tracks dus een uitstekende keuze.
Wie niet kan wachten tot de release van The 1974 Live Recordings op 20 september, of voor wie 27 cd's met in totaal 431 tracks wat te veel van het goede is, zijn de twee tracks op deze Mojo-cd een aardige aanvulling op Before The Flood. Dit geldt uiteraard ook voor de twee op YouTube vrijgegeven tracks: 'Forever Young' (9 febr., zie hier) en 'It's All Over Now, Baby Blue' (14 febr, zie hier).
~ * ~ * ~
Hij moet beide platen - zo stel ik me voor - regelmatig beluisterd hebben, maar op een gegeven moment kwam daar toch de klad in. De twee Konitz-platen bleven in de kast staan en uiteindelijk, ruim veertig jaar na aanschaf, verpatste Jaap ze aan de lokale handelaar in tweedehands vinyl. Daar vond ik ze onlangs in de kast, het vinyl enigszins verstoft, maar verder nog in goede staat. Niet dat ik ooit van een van deze albums gehoord had, maar na het in de winkel beluisteren van wat fragmenten van beide platen wist ik dat aanschaf onvermijdelijk was. Na het leggen van twee handen vol wisselgeld op de toonbank, nam ik beide albums mee naar huis, reinigde het vinyl en nu draaien ze om en om hun rondjes op mijn draaitafel.
Hoewel Spirits een wat evenwichtiger album is, is het vooral The Lee Konitz Duets dat indruk maakt. Het is een wat vreemd album. Vreemd in de goede zin van het woord. Het album bevat acht tracks waarvan de laatste track van kant 1 - 'Variations On Alone Together' - bestaat uit vijf delen. Met uitzondering van 'Alphanumeric' en het laatste deel van 'Variations On Alone Together' zijn alle tracks - zoals de titel van het album al aangeeft - duetten. Zonder enig houvast van een ritmesectie duelleren Lee Konitz en violist Ray Nance in het ruim zes minuten durende 'Duplexity' en in 'You Don't Know What Love Is' draaien Konitz en Joe Henderson rondjes om elkaars saxofoonklanken, Konitz op alt, Henderson op tenorsaxofoon. Met name door het ontbreken van die houvast die een ritmesectie kan bieden, zijn de tracks op The Lee Konitz Duets een - bij gebrek aan een betere omschrijving - aangenaam avontuur. De muzikale draaikonterij tijdens 'Checkerboard' - Konitz op altsaxofoon, Dick Katz op piano - het weefwerkje 'Tickle Toe' van Konitz en Richie Kamuca - beide op tenorsaxofoon - ik kan er geen genoeg van krijgen. Met dank aan Jaap.
Stop wearing shirts of bands you don't listen to, wie deze ongeschreven regel nooit eerder is tegengekomen, moet onder een steen geleefd hebben. Vanochtend kwam dochterlief - vlak voordat ze naar haar weekendbaantje vertrok - beneden met op haar shirt een button van Grateful Dead. Voor zover ik weet heeft zij geen muziek van deze Amerikaanse band op elpee, cassette of cd. Mogelijk dat ze af en toe naar iets van the Dead - zoals de band soms liefkozend wordt genoemd - luistert via een streaming dienst als Spotify. Ik weet het niet & ik heb het haar vanochtend ook niet gevraagd. Dom van mij natuurlijk, om dat niet even te vragen, maar blijkbaar was ik nog niet wakker genoeg om verstandig te zijn.
Hoe het ook zij, of dochterlief nou wel of niet vrijwillig op haar kamer naar Grateful Dead luistert, in de huiskamer wordt de muziek van deze band haar regelmatig opgedrongen door mij & door niemand anders. Is dat de reden voor het aanschaffen en dragen van de button? En of het antwoord nu ja of nee is: is dat opvoedkundig een plus- of minpunt voor mij?Ruim een uur geleden, of eerder twee, heb ik - om het mijmeren een hoorbaar randje te geven - de eerste elpeekant Wembley Empire Pool, London, England 4/7/72 onder de pick-upnaald gelegd. Inmiddels ben ik halverwege kant 7 van deze vijf elpees tellende boxset waarop alle opnamen van Grateful Deads eerste concert van de Europese tournee van 1972 te vinden zijn. Het concert van 7 april, zoals de boven gegeven titel van deze box al weggeeft.
Als je mij vraagt wat de gouden concertjaren van Grateful Dead waren, dan zijn dat voor mij de jaren zeventig en - om nog wat preciezer te zijn - de jaren 1971 & 1972 waarbij de concerten van de Europese tournee 1972 boven alles uitsteken. En - dit gaat gedonder opleveren, maar ik zeg het toch - hoewel alle concerten van deze tournee min of meer hetzelfde zijn, heb ik steeds weer de neiging, wanneer de kans zich voordoet, om meer muziek van deze tournee te kopen. Steeds meer van hetzelfde & daar gelukkig mee zijn, is dat niet mooi? [Antwoorden op een briefkaartje.]
Wat Grateful Dead zo goed maakt, is één man: Jerry Garcia. En toch: Jerry Garcia met een andere band dan Grateful Dead - of met Grateful Dead ná 1972 - is niet zo goed als Grateful Dead van grofweg 1969 tot en met 1972. Ik heb er lang over nagedacht hoe dat nou kan, waarin de magie van vroege Grateful Dead - lees voor 1973 - schuilt. Ik denk dat ik er uit ben, dat ik weet waarin de magie van de vroege Dead schuilt.
Grateful Dead is bovenal Jerry Garcia. Garcia is een briljant gitarist die met zijn spel voor het overgrote deel de klankkleur van Gateful Dead bepaalt. Daarnaast - en dit wordt vaak vergeten - is Garcia een uit-ste-kend zanger met een uniek, uit duizenden te herkennen stemgeluid. Als dat het enige zou zijn wat Grateful Dead zo goed maakt, dan zou de band tussen 1973 en 1995 - het jaar waarin Garcia overleed - en de muziek van andere bands waarin Garcia speelde net zo goed moeten zijn als Grateful Dead voor 1973. Zoals ik hierboven al schreef, dat is niet zo.
Ik ben niet uniek in mijn aanname dat Jerry Garcia de frontman van Grateful Dead is. Er was slechts één persoon die er niet zo over dacht & dat was Jerry Garcia zelf. Garcia zag Grateful Dead als een collectief van vijf, zes of zeven muzikanten, allen even belangrijk. Deze visie zorgde er voor dat zijn geluid, zijn gitaarspel en zang, altijd deel uitmaakten van het collectief Grateful Dead. Kort na de Europese tournee van 1972 moest toetsenist, zanger en het 'bluesgeweten' binnen Grateful Dead, Ron 'Pigpen' McKernan om gezondheidsredenen afhaken. Dit zorgde voor een verstoring van het evenwicht binnen het collectief Grateful Dead waardoor het voor Garcia lastiger werd om niet als frontman, maar als deel van het collectief te opereren. Iets in mij zegt dat daarin - de mogelijkheid voor Garcia om deel van het geheel Grateful Dead uit te maken - de magie schuilt waardoor Grateful Dead in met name in 1971 & 1972 op de concertpodia excelleerde. Op de momenten dat Garcia zich meer door omstandigheden in de rol van frontman gedrukt voelde, ging dit deels ten koste van de schoonheid van de muziek.
Inmiddels draait de tweede kant van de laatste elpee met opnamen van die zevende april 1972. Er zijn vele momenten in de muziekgeschiedenis van de tweede helft van twintigste eeuw waarnaar ik met professor Barabas' teletijdmachine zou willen reizen, de concerten van de Europese tournee in 1972 van Grateful Dead behoren zeker tot die momenten.
Misschien is het kenmerk van goede muziek wel dat het direct herkenbaar is. Als dat zo is, valt dat wat Grateful Dead deed onder het kopje 'goede muziek', met dank aan met name Jerry Garcia, een uitmuntend muzikant die op z'n best functioneerde als radartje in een groter geheel.
Hoe komt een simpele, Hollandse jongen uit bij de Amerikaanse kunstenaar Wallace Berman (1926 - 1976)? Geen idee eigenlijk.
Wie de bundel Ghost Tantras van Michael McClure openslaat, ziet dat de foto op de voorzijde van het boek - een foto van een als leeuw vermomde McClure - is gemaakt door Wallace Berman. Mogelijk is dat mijn ingang geweest, mogelijk ben ik via de Beats - de schrijvers van de Beat Generation, waartoe McClure behoort - bij Wallace Berman uitgekomen.
Zoveel exemplaren van Ghost Tantras zullen niet in Nederland de ronde doen en als iemand al een exemplaar in handen krijgt, hoe groot is dan de kans dat men het boek openslaat en gefascineerd raakt door de fotograaf van de coverfoto? Klein, lijkt mij.
In 1992 was onder de titel 'Support The Revolution' in Amsterdam een tentoonstelling met werk van Wallace Berman te zien, mogelijk ken je zijn naam en werk van die tentoonstelling. De catalogus van 'Support The Revolution' bevat bijdragen van onder andere Michael McClure en David Meltzer. Weer die link met de Beats.
Gaan er nog geen belletjes rinkelen? Wat nou als ik je zeg dat de kans groot is dat je een foto van Wallace Berman in huis hebt? En als je het niet in huis hebt, heb je het zeker ooit gezien. Wallace Berman is namelijk een van de tientallen personen op het groepsportret dat de hoes van Sgt. Pepper's Lonely Heart's Club Band (1967) van The Beatles siert.Hoe ik ooit bij Wallace Berman ben uitgekomen, weet ik niet meer. In ieder geval niet via de tentoonstelling in Amsterdam of de hoes van dat Beatles-album, maar waarschijnlijk - zoals ik al hierboven schreef - via de Beats. Voor het verhaal doet het er eigenlijk niet eens toe. Wat er wel toe doet, is dat ik gisteren het boek Semina Culture; Wallace Berman & His Circle weer eens doorbladerde om een verloren half uurtje op te vullen. In dat boek staat een door Wallace Berman in 1965 gemaakte poster. Tegen een gele achtergrond, boven een aantal regels tekst, is vier keer dezelfde hand te zien die een draagbaar radiootje vasthoudt. Op de plek waar het boxje zit van de radio, heeft Berman vier foto's ingevoegd, van linksboven met de klok mee gaat het om foto's van een Paus of Kardinaal, benen, Bob Dylan en een raket. Rechtsboven iedere afgebeelde hand staan enkele Hebreeuwse letters. In de twee boeken met werken van Wallace Berman die ik heb zijn tientallen versies van collages met de radio vasthoudende hand met Hebreeuwse letters te vinden.
In dat verloren half uurtje, gisteren, maakte ik een foto van de in Semina Culture afgebeelde poster en plaatste deze op Facebook. De voornaamste reden: de foto van een jonge Bob Dylan. Ik schreef - behalve Bermans naam - niets bij die foto op Facebook. Waarom zou ik? Al mijn Dylan-bewonderende vrienden op Facebook weten zonder tekst en uitleg ook wel de reden waarom ik uitgerekend dit werk van Berman op Facebook plaatste.Bladerend door Semina Culture en Support The Revolution kom ik, naast die ene Dylan, in de hand-radio-collages onder andere kinderen, kruizen, een klok, een kameel, een tarantula, Boeddha, een straaljager, beatdichter Allen Ginsberg, hardlopers, Ringo Starr en George Harrison van de Beatles, (naakte) dames, handen, oren, een astronaut, een doodshoofd en nog veel meer tegen. Het lijkt er op dat het portret van Dylan dat Berman op de afbeelding van de transistorradio plakte, toevallig is gekozen. In de twee boeken met werken van Berman ben ik verder nooit enige verwijzing naar Bob Dylan tegengekomen.
Niet lang nadat ik bovenstaande foto op Facebook zette, stuurde Hilda mij (dank! dank!) een link naar YouTube waar de korte film Aleph van Wallace Berman te zien is. Aleph is een film van ruim zeven minuten die - op een goede manier - zeker twee keer zo lang lijkt te duren, maar nooit lang genoeg kan zijn. Berman heeft, aldus het bijschrift bij de film, lang over het maken van Aleph gedaan, ik citeer:
According to the artist's son Tosh Berman, Wallace Berman treated Aleph "...as a creative notebook, and like a true diary, it has no beginning and no end." The hand-painted 8mm film was shot over a ten-year period with some images photographed on 16mm.
Ook in deze film is weer de transistorradio terug te vinden: Aleph includes stills of collages created using a Verifax machine, Eastman Kodak's precursor to the photocopier. These collages depict a hand-held radio that seems to broadcast or receive popular and esoteric icons. Signs, symbols, and diverse mass-media images (e.g., Flash Gordon, John F. Kennedy, Mick Jagger).
Naast de in dit citaat genoemde mass-media images bevat Aleph niet alleen een foto van Mick Jagger en de Rolling Stones, maar ook bewegende beelden van deze band. Verder flitsen in Aleph onder andere dansers, Berman zelf, zijn zoon Tosh, het boek Junkie van Beatschrijver William Burroughs (in de eerste paperbackeditie, uitgebracht onder het pseudoniem William Lee), Hebreeuwse letters, een kat, (naakte) dames, 2 verschillende saxofoonspelers (is die tweede Charlie Parker?) standbeelden, The Wizard of Oz, Alice in Wonderland en hardlopers voorbij.
Wie goed oplet, ziet ook Bob Dylan voorbijkomen in Aleph. Zo rond 1 minuut 40 seconden komt de foto van de hoes van het album Another Side Of Bob Dylan (1964) in beeld. Zou Bermans interesse in Bob Dylan dan toch iets minder terloops zijn dan aanvankelijk gedacht? Geen idee.
De film Aleph kan hier bekeken worden.